De Aarde en Haar Volken, Jaargang 1877 | Page 9

Not Available
want in het eind waren wij geheel aan het dwalen, en zwierven
een uur lang doelloos rond, terwijl Reynaud en Sémiond voortdurend
met elkander twistten. Daar wij niet verder konden dalen, moesten wij,
tot onze groote ergernis, blijven waar wij waren.
"Wij bevonden ons op eene hoogte van ruim drieduizend-vijfhonderd el;
en wanneer het ging sneeuwen of regenen, zoo als de wolken, die zich
om den Pelvoux samenpakten, en de opstekende wind schenen te
voorspellen, dan kon onze toestand vrij onpleizierig worden. Daar wij
sedert drie uren in den morgen bijna niets gegeten hadden, begon de
honger ons te kwellen; en het ruischen eener naburige beek, die wij
echter niet konden zien, verdubbelde onzen dorst, Sémiond wilde water
uit die beek gaan scheppen; het gelukte hem inderdaad haar te bereiken,
maar nu kon hij niet meer naar ons terugkeeren; om hem in zijne
gedwongene afzondering te troosten, riepen wij hem van tijd tot tijd in
den donker toe.
"Men zou moeilijk een minder geschikte plaats kunnen bedenken om
den nacht onder den blooten hemel door te brengen: de plek was geheel
open en onbeschut. Ons bivouak lag geheel bloot voor den ijskouden
wind, die van oogenblik tot oogenblik aanwakkerde; daarbij ontbrak
het geheel aan ruimte om ons door heen en weder te loopen
eenigermate te verwarmen. De grond was bedekt met steenen en gruis,
die wij moesten wegruimen, alvorens wij konden gaan zitten om te
rusten. Deze gedwongen arbeid, die ons aanvankelijk zuur genoeg viel,
had althans dit voordeel, dat ons bloed in beweging bleef en wij dus
minder last van de koude hadden. Na met dit wegruimen van steenen
zoo wat een uur bezig te zijn geweest, had ik althans een vrij terrein
van ongeveer drie el lengte verkregen, waar ik op en neder loopen kon.
Reynaud maakte zich eerst boos, en schold op den drager, naar wiens
raadgevingen meer dan naar de zijne geluisterd was; toen stelde hij zich
aan als een wanhopige, maakte allerlei heftige gebaren, wrong zich de
handen en jammerde luide: "O ramp, o ramp! Die ellendelingen!"
"Het duurde niet lang of het begon te donderen; zonder ophouden rolde
de donder en flikkerden de bliksemstralen tusschen de bergtoppen
rondom ons; de wind, die de temperatuur tot bijna op nul had doen
dalen, drong verstijvend door tot op ons gebeente. Huiverend zaten wij
daar bijeen, en onderzochten onzen voorraad. Wij hadden nog zes en

een halve sigaar, twee doosjes lucifers, een derde pint brandewijn met
water, en een halve pint wijngeest: een schrale voorraad voor drie
toeristen, die half dood waren van honger en koude, en die nog zeven
uren moesten wachten eer de dag aanbrak. De lamp met wijngeest werd
aangestoken, en wij warmden daarop het overschot van den wijngeest,
den brandewijn en een weinig sneeuw, alles te zamen. De drank was
wel wat al te sterk; maar toch zouden wij er gaarne meer van hebben
gehad. Toen de voorraad opgedronken was, poogde Macdonald zijn
schoenen te drogen bij de vlam van de lamp; daarop gingen wij alle
drie onder mijn plaid liggen, om zoo mogelijk wat te rusten.
Ongelukkig werd Reynaud geplaagd door eene vreeselijke kiespijn, die
er juist niet toe bijdroeg om hem in zijn humeur te brengen en ons een
rustigen nacht te verzekeren.
"Maar zelfs aan de langste nachten komt toch een einde, en ook deze
ging voorbij als alle andere. In vijf kwartier volbrachten wij des
morgens den tocht bergafwaarts naar onze rots, waar wij onzen drager
vonden, schijnbaar zeer verbaasd over onze afwezigheid. Volgens zijn
zeggen had hij een groot vuur aangelegd om ons bij het afdalen van
dienst te zijn, en had hij den geheelen nacht door van tijd tot tijd
geroepen om ons te waarschuwen. Wij hadden niets van zijn vuur
bemerkt, noch zijn roepen gehoord. Hij beweerde dat wij er uitzagen
als spoken. Wat wonder! dit was de vierde nacht, dien wij in de open
lucht doorbrachten.
"Wij verfrischten ons zoo goed wij konden, en reinigden ons, wat hoog
noodig was. De bewoners dezer valleien hebben altijd eene menigte
van die kleine insecten bij zich, wier vlugheid wedijvert met hun aantal
en hunne gulzigheid. Het is gevaarlijk, die lieden te dicht te naderen:
men moet daarbij steeds letten op den wind en zorgen dien in zijn
voordeel te houden. Ondanks al deze voorzorgen, liepen wij toch soms
gevaar, binnen weinige oogenblikken levend verslonden te worden.
Trouwens, wij allen konden hoogstens rekenen op een kortstondigen
wapenstilstand in dezen noodlottigen krijg, want de herbergen wemelen
van dit gedierte, niet minder dan de huid der inlanders. De plaatselijke
traditie weet zelfs te verhalen van een al te zorgeloos reiziger, die door
een leger dezer gulzige folteraars uit zijn bed werd gelicht! Maar dit
feit eischt nadere bevestiging. Nog een enkel woord, en ik stap van dit
misselijk onderwerp af. Toen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 327
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.