deden hem mede te nemen. Ik bood hem een
vijfde van zijne vroegere belooning, en hij nam zonder bedenken mijn
aanbod aan; maar ditmaal vervulde hij eene meer ondergeschikte
betrekking: wij zouden den weg wijzen, hij had slechts te volgen. Onze
tweede metgezel was een jonkman van zeven-en-twintig jaar, die ons
weinig reden tot tevredenheid gaf. Hij dronk den wijn van Reynaud,
rookte onze sigaren, en hield zeer kalm onze provisiën achter, toen wij
half dood waren van honger.
"Toen het avond geworden was, sloegen wij ons bivouak op, hoog
boven de grenslijn der boomen, zoodat wij het noodige hout op vrij
grooten afstand moesten gaan halen. De rots, die ons ditmaal tot
schuilplaats strekte, was daartoe veel minder geschikt dan die,
waaronder ik den eersten nacht had doorgebracht. Om eene geschikte
plaats te kunnen vinden, moesten wij eerst een zwaren steenklomp uit
den weg ruimen; aanvankelijk gelukte dit niet, maar eindelijk kwam er
toch beweging in den klomp, en begon hij te rollen, eerst langzaam, en
toen al sneller en sneller; eindelijk nam de steen zijn vaart, en stortte,
van rots tot rots springende, in de diepte neder. Telkens als hij tegen
een rotspunt sloeg, spatte er een regen van vonken omhoog, die den
somberen afgrond zonderling verlichtten. Lang nadat wij den
steenklomp uit het oog verloren hadden, hoorden wij hem nog van de
eene rots op de andere springen, tot hij eindelijk met een doffen slag
nederkwam op den gletscher. Toen wij naar ons bivouak terugkeerden,
vroeg Reynaud of wij nooit eene brandende beek hadden gezien.
Volgens zijn zeggen, voert de Durance, in de lente, als zij door het
smelten der sneeuw gezwollen is, zoo veel rotsblokken en steenen
mede, dat men te La Bessée, waar de bedding zeer smal is, geen water
meer ziet, maar alleen steenklompen, die over elkander voortrollen en
met zooveel geweld tegen elkaar botsen, dat geheele zwermen van
vonken omhoog spatten, alsof de beek zelve vlam had gevat.
"Wij brachten een vroolijken avond door; het was prachtig weder;
rustig op onzen rug liggende, genoten wij ten volle van de stilte om ons
heen, en verkwikten ons hart door den aanblik van den onmetelijken,
met fonkelende sterren bezaaiden hemel. Macdonald deelde mij zijne
reisavonturen mede. Dagen achtereen, had hij bijna dag en nacht
doorgewandeld om mij in te halen; maar hij had ons eerste bivouak niet
kunnen vinden, en had eenige honderden ellen van ons af, hooger op
den berg, onder eene andere rots overnacht. Den volgenden morgen
werd hij ons gewaar, terwijl wij, hoog boven hem, bezig waren tegen
eene steilte op te klauteren; maar daar hij ons toen onmogelijk kon
bereiken, onderwierp hij zich aan zijn lot, en bleef ons, met kloppend
hart, nastaren, tot eene kromming van de rots ons aan zijn oog onttrok.
De zware ademhaling onzer makkers, die in diepen slaap lagen
gedompeld, verbrak alleen de onuitsprekelijk plechtige,
hartaangrijpende stilte. Maar wat is dat? Luister! Wat beteekent dat
onheilspellend gerucht hoog boven ons? Ik hoor het weder, en
duidelijker dan straks;--het komt al nader en nader ... het is een rotsblok,
dat van de bergwanden boven ons is losgeraakt. Wat schrikwekkend
gerucht! In een oogwenk zijn wij allen op te been. Het rotsblok nadert
met vreeselijk geweld: wie kan het in zijn vernielende vaart
tegenhouden? Het rolt en springt en vliegt en stoot en botst tegen
andere rotsen, dat de stukken en splinters er afstuiven; brullende en
loeiende ijlt het den gapenden afgrond tegen. Goddank! het is ons
voorbij gerold!... Neen, daar is het weer.... Wij houden onzen adem in,
als de steenklomp, door eene onweerstaanbare kracht voortgeslingerd,
met donderend geraas, alsof eene gansche batterij nevens ons werd
afgevuurd, pijlsnel, even beneden ons bivouak, nederstort, gevolgd
door een wolk van ratelende steenen en kletterend gruis. Het is voorbij;
en wij ademen vrijer, als wij het gevaarte eindelijk op den gletscher,
diep beneden ons, hooren nederploffen.
"Wij keerden naar ons bivouak terug, maar ik was te opgewonden om
te kunnen slapen. Kwart over vieren nam ieder onzer zijn reiszak weder
ter hand, en hervatten wij onzen tocht. Ditmaal waren wij
overeengekomen, zooveel mogelijk rechts te houden, om zoodoende
het plateau te bereiken, zonder onzen tijd te verspillen met het
oversteken van den gletscher. Ik heb niet noodig nogmaals onzen
marsch te beschrijven: het zou slechts herhaling zijn van het vroeger
gezegde. Gedurende anderhalf uur klommen wij snel naar boven, soms
loopende, maar doorgaans met handen en voeten klauterende, om
eindelijk tot de overtuiging te komen, dat wij toch den gletscher
moesten oversteken. Ter plaatse waar wij nu den gletscher betraden,
was hij zeer steil en vol spleten en groote diepe gaten en kloven. De
grootste moeilijkheid was, den top te bereiken; maar met behulp van
ons touw, kwamen wij toch zonder ongeval aan de overzijde. Daar
begon op nieuw de oneindige reeks
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.