nu wandelden, op weg naar de
chalets van Alefred of Ailefroide, zooals zij somtijds genoemd worden,
waar de eigenlijke berg begint. Van deze chalets gezien, schijnen de
lagere, maar meer nabijzijnde toppen de meer verwijderde bergen,
aanmerkelijk in hoogte te overtreffen, hoewel dit inderdaad niet het
geval is; somwijlen verbergen zij die geheel. Maar met een enkelen
oogopslag overziet men hier, in zijn volle hoogte, den top, die in deze
valleien onder den naam van den "Grand-Pelvoux" bekend is, en wiens
schier loodrechte rotswanden zich tot eene hoogte van omstreeks
drie-en-twintighonderd el uit het dal verheffen.
"De chalets van Ailefroide zijn niet anders dan een handvol armoedige
houten hutten, aan den voet van den Grand-Pelvoux, nabij de
samenvloeiing der beeken, die van den gletscher van Sapenière of van
Selé ter linkerhand, en de Witte en Zwarte gletschers ter rechterhand
afdalen. Wij vertoeven hier eenige minuten om wat melk en boter te
koopen; Sémiond nam ook een afzichtelijk leelijken knaap mede, om
ons vaatje te helpen dragen, duwen en voortrollen.
"Nadat wij de chalets van Ailefroide verlaten hadden, sloegen wij
eensklaps links af: daar de zon naar het westen neigde, kwam ons nu de
schaduw der bergen ten goede. Men kan zich moeielijk een droeviger
en naargeestiger landschap denken, dan deze sombere vallei; mijlen ver
ziet men hier niets dan omgevallen rotsblokken, hoopen steen, zand en
slijk; de zeer weinige boomen staan zoo hoog, dat zij ter nauwernood
zichtbaar zijn. Geen menschelijk wezen is hier te bespeuren. De lucht
heeft geen vogelen en het water geen visschen; de berghellingen, te
steil voor de gemzen, bieden ook nergens eene schuilplaats aan voor
marmotten; de arenden zelfs vermijden dit onherbergzaam oord. Vier
dagen achtereen zagen wij in deze woeste en dorre vallei geen enkel
levend wezen, met uitzondering van eenige arme geiten, die zeer tegen
haar zin naar deze wildernis waren gevoerd.
"Deze vallei was inderdaad een passend tooneel voor het vreeselijk
drama, dat, omstreeks vierhonderd jaar geleden, hier werd opgevoerd,
en wel in de grot, die wij nu hoog boven ons aanschouwen, in de
Balme-Chapelu:--den moord der Waldenzen van Vallouise. Eene
treurige en jammerlijke geschiedenis is de hunne! Sedert meer dan
driehonderd jaren bewoonden zij deze afgelegen valleien, afgezonderd
van de wereld, in stilte arbeidende voor hun dagelijksch brood. De
aartsbisschoppen van Embrun hadden bij herhaling, maar te vergeefs,
gepoogd, hen door overreding in den schoot der kerk terug te brengen;
anderen sloegen, om dit doel te bereiken, een anderen weg in: zij
begonnen hen te vervolgen, te kwellen en te pijnigen, en eindigden met
hen in massa levend te verbranden. Zoo werden, op den 22sten Mei
1393, tachtig personen uit de valleien van Freis-senières en van
Argentière, en honderdvijftig personen uit Vallouise te Embrun
verbrand.
In het jaar 1488 beraamde Alberto Cattaneo, aarts-diaken van Cremona
en legaat van Paus Innocentius VIII, een algemeenen aanval tegen de
Waldenzen; maar door de Waldenzen van Piemont overal terug
geslagen, verliet hij hunne valleien, en trok den Mont-Genèvre over om
de Waldenzen van Dauphiné aan te tasten, die zwakker in aantal en
meer verspreid waren. Cattaneo verscheen in de vallei van de Durance,
aan het hoofd van een leger, dat, naar men zegt, half uit soldaten en half
uit vagebonden, dieven en moordenaars bestond; om deze lieden tot
zich te lokken en bijeen te houden, beloofde hij hun vooruit
kwijtschelding van al hunne misdaden, ontsloeg hen van de geloften
die zij mochten hebben afgelegd, en verzekerde hun het bezit van alles
wat zij met geweld verworven hadden.
"De bewoners van de Vallouise vluchtten op de nadering van dit leger,
tienmaal sterker dan hun aantal, en verscholen zich in deze grot, waar
zij een voorraad van levensmiddelen, voldoende voor twee jaren,
hadden bijeengebracht. Maar hun verbitterde vijand ontdekte hunne
schuilplaats. Cattaneo had in zijn leger een hoofdman, wiens wreedheid
wedijverde met zijne sluwheid: met behulp van touwen liet hij zijne
soldaten tot voor den ingang der grot zakken, waar zij groote hoopen
takkebossen in brand staken; de meeste Waldenzen, die hier eene
wijkplaats hadden gezocht, kwamen door het vuur en den rook om; zij
die aan de vlammen ontsnapten werden vermoord. Zonder onderscheid
van ouderdom of kunne, werden allen meedoogenloos om het leven
gebracht. Naar men zegt, verloren meer dan drieduizend menschen bij
deze gelegenheid het leven. Al wat in driehonderd-vijftig jaren van
vreedzamen arbeid was verkregen, werd met één slag vernietigd; de
vallei werd geheel ontvolkt. Ruim drie en een halve eeuw zijn sedert
verloopen; de vallei is ledig en woest gebleven.
"Na een poos bij eene kleine bron gerust te hebben, hervatten wij onzen
marsch tot wij bijna aan den voet van den gletscher van Sapenière
waren gekomen; daar sloegen wij, op aanwijzing van Sémiond, rechts
om, en begonnen de helling van den berg te bestijgen. Wij klauterden
naar boven, tusschen denneboomen en geweldige rotsblokken door.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.