handen op de knieën, vervaarlijk te hoesten, te kikkeren dat 't water hen
uit de oogen liep, en zij zochten rond over den vloer naar den asem dien
zij verloren hadden. Het reutelde en steenpiepte uit hunne verstopte,
oude asempijpen dat hun mager ribbenkot erbij schudde en dreigde
uiteen te splijten. Door zijne betraande oogen keek Ghielen verweerd in
de duisternis, veegde 't kwijl van zijnen mond en kroop dan uit het bed
om ontdaan te zijn van die kwelspoken.
--Alzoo zal dat ne keer het laatste zijn, dacht hij; 'k zal in zoo'n
hoestbui eens blijven steken; moest mijn asem voorgoed achterwege
blijven 't ware gedaan en Doka, die ginder in den stal zit, zou er niets
van weten. Binst hij zijne kleeren zocht en aantrok, kraaide de haan op
den kiekenpolder en dat ging als de schreeuw van den verlaten eenling
op een onbewoonde landstreek. Die haan was heel oud, half blind en
sufachtig en omdat hij nu overlang geslapen had, meende hij toch te
moeten kraaien al bleef het rond hem altijd even donker, en hij merkte
wel ievers misschien een kriemelken klaarte.
Doch Ghielen niet en hij meende nu nog blinder te zijn dan de oude
haan. Hij grommelde zijne misnoegdheid uit om al die oude dingen die
heel anders en beter waren vroeger,--de winter vooral was nooit zoo
domlang en koud, en de angsthoop van dat kalf deed hem weer den
komenden dag eeuwig lang en verdrietig schijnen. Hij doezelde van de
vaute, sloeg vuur in de keuken en keek rond of alles in orde was. Dan
knielde hij bij den heerd en groffelde en rakelde met de ijzeren poke de
heerdziele open en lei nieuwe lemen en kaf op 't vuur dat traagaan in
dunne kuilkes begon op te rooken. Hij kuchte, kneuzelde en trappelde
rond op de kloefen in de eenige keuken, knoterde onverstaanbare
dingen tusschen zijne dunne lippen die gedurig overeen knabbelden.
Hij zette zich eindelijk dobbeltoe vóór eenen stoel en begon stil zijn
morgend-devotie, in eene meumeling van onsamenhangende
Onze-Vaders; want de koe en heel dien kalvergang zat alweer, even een
razende bezetenheid in zijnen zin. Hij herdacht weer heel dien droom
en dat "verkoopen" kwam hem nu niet zot voor maar als een stellig
middel van verlossing, zoodat hij het ernstig meende nu en besloten
was als na lange overpeinzing.
Zie 't was juist Zondag, 't wilde hem meê en na de mis kon hij Vinie de
koeiplote, zien te spreken; dan was de zaak zoo seffens al in gang, maar
Doka moest eerst haar gedacht zeggen.
Hij miek een eindekruis aan zijne gebeden want nu ging het toch niet
om gemeenstig Ons-Heere te bidden in die bestorming waarmede zijne
zinnen jaagden.
't Vuurke vunsde al helder op en de theeketel zong in langen piepvoois
als Doka de voordeur openstak. 't Oud mensch was heel toegeduffeld in
doeken en half vervroren hield ze de magere knookhanden ineen en 't
lijf opgekrompen; ze schormde zeere bij den heerd om warmte te
vinden, Ghielen keek naar heur op om nieuws te vragen lijk elken
morgen.
--Dag, Doka; nog niets?
--Nog niet, Ghielen.
En ze legde de handen open op den buik van den warmen ketel en
kroop nog dichterbij het vuur.
--'k Heb daar gepeinsd in bedde, Doka, dat 't best ware als we de koe
maar verkochten ... als ze toch niet kalven wil. En hij bleef half
bevreesd om 't uitwerksel van zijn zeggen.
--Verkochten? herhaalde Doka, zoo toonloos dof en verstrooid en zij
scheen diep te overwegen en tijd te vragen eer heur gedacht uit te
spreken.
--Verkochten? Verkochten? zei ze nog.
--Ja, 'k kan vandage Vinie zien na de mis en 'k zal hem zeggen dat we
een volle veerze willen kwijt zijn ... dat 't eten schaarsch is, of zoo....
--En moet dat nu zoo seffens en al ineens zijn! en als ze morgen of te
naaste weke kalft?
- Morgen of te naaste weke, hertinselde Ghielen wat bitsig, maar dan
kalft ze wel, mij verveelt dat wachten ... en als ze niet kalft en heel den
winter als een droge ratte blijft op stal staan, en den zomer daarbij?...
Hij verslikte aan de opgewondene haast waarin hij opliep en ze gingen
beiden geweldig aan 't hoesten. Als 't over was werd Doka heel heesch
zoodat Ghielen haar moeilijk verstond; ze zegde in der haast eene reek
zonder dat ze 't zelf aaneen kon brengen; op 't einde vatte hij toch dat ze
den ouden voois aan 't zagen was en weer beweren wilde: dat Ghielen
eene maand gemist was in zijne rekening. Daarom wierd hij boos.
--Maar, Doka, hoe kunt ge toch alzoo zijn? te bâmisse was 't negen
maanden dat we Belle geleid hebben; 't staat geteekend op den deurlijs
en in den stal--vraag het aan den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.