Dagen | Page 8

Stijn Streuvels
voordeur als Ghielen wakker werd. Hij riep naar Doka en ging haastig opendoen.
--Binnen, Vinie, binnen.
Vinie gromde een goeden dag en stampte 't sneeuwstof van zijne schoenen.
--We gaan kwaweer krijgen, boer, en hij kwam ingrimmig, opgekrompen nader bij 't vuur.
--'t Is de tijd van 't jaar, meende Ghielen, we zijn in de donkere zes-weken. Doka, Vinie zal eerst koffie drinken!
--Danke, boer, hebbe maar weinig tijd. Willen we maar seffens naar de koe gaan zien? Maar hij moest eerst koffie nemen. Ghielen stoefte daarbinst met zijne koe; daarna gingen ze alle drie naar buiten. De hond stormde uit zijn kot en bastte nu naar den vreemdeling, maar ze stapten zonder ommezien over de werf. Het zwijn snorkte daar ze voorbij zijn kot kwamen. De haan was, om de bijtende koude met zijne hennen in het wagenhuis gebleven en stond te midden zijn toom onder eene kar te treuren op éénen poot. Doka trok de staldeur open en deed de koe opstaan met zacht vermanende woorden.
--Ze heeft het hier warm, meende Vinie.
--Ja ze staat er goed en er kan geen windeken in den stal als de luchtgaten toegestopt zijn.
Maar Vinie wilde de koe buiten in den helderen dag zien. Ghielen moest ze ontbinden en buiten brengen. Ze waagde zwaar heur eendlijk lijf voorwaards en stond daar wijd op de pooten met groote trekken snuivend de versche lucht door haren natten neus. Haar oogen keken verweerd rond. En de drie kadoterige oude sukkelwezentjes stonden daar op te kijken lijk vereeuwde, slonk-gesnekkerde postenakels uit een donkere, oude kerk, voor den eersten keer in 't daglicht gebracht. Hun asem met dien van de koe dampte in wazige wolkjes uit hunne neusgaten op. Vinie, met zijn hoofd diep tusschen de bochelachtige schouders, piepoogde onder zijne groote pet, neep den mispelaar tusschen de vingers en stapte rond de koe, mat hare gestalte aan de kin, betastte heupen, pooten en rug en balg en ging weer al den overkant.
Ghielen hield de koe big 't zeel en stond verkrompen van de koude, zijn vest achteruit getrokken met de armen tot aan de ellebogen bijkans in de broekzakken en zijn groote voorbroek spande over den ingevallenen buik en heel zijn magerte, zoodat de heupbeenderen lijk twee bulten uitstaken boven zijne korte beentjes. Doka hield de handen geborgen onder haren voorschoot en haalde ze beurtelings bloot om 't water uit de oogen te vegen. Ze klutterbeende en voelde haren neus bevriezen, maar ze hield gestadig den blik op den koopman in verwachting of hij iets van de gedokene doening zou bemerken.
Vinie ging nu op een afstand staan, kwam weer bij, trok de koe haren muil open, en telde de tanden met zijne vingers.
--Wanneer heeft ze hare rekening vol? vroeg hij.
Ze bezagen elkaar en:
--Met 't eerste maansching, zei Ghielen en hij hield zich gesloten om niet te pinkoogen.
--Newaar, Doka?
--Ja, nog een manestond. 't Geen ze er nog wilde bijzeggen verging in een geweldige hoestbui.
--'t Is hier koud staan, meende Ghielen.
--'t Is eigenlijk een schoone koe.
--Newaar! zegden ze alle twee.
--Steek ze maar weer binnen. Hoeveel moet ze kosten?
--Ik meende zeshonderd franken, zei Ghielen en dan hield hij den adem op.
--Doe er honderd af.
--Geen cent min, schudde Ghielen.
Ze stonden een tijdeke sprakeloos.
--Den stok in twee?n, da's mijn laatste woord. Is ze verkocht?
En de koopman stond omgekeerd, gereed te vertrekken.
Ghielen stak zijne koe op stal en Doka durfde niet antwoorden.
--Vijfhonderd vijftig, herzei Vinie, ze gaat morgen naar de markt, 'k heb daar een kooper.
--Voor min dan zeshonderd gaat ze uit den stal niet, besloot Ghielen.
--Wel, geluk ermeê, en de koopman vertrok.
Aan de hofpoort keerde hij zich om en:
--Als ge beter gedachten krijgt, kom zeg het mij van den avond nog en 'k doe morgen uw beest meê.
--We kunnen wij ook naar de markt gaan, zei Ghielen tegen Doka en hij liet Vinie vertrekken.
De zwarte palulhond had heel dat spel aanschouwd en als de koe weer op stal en de koopman van 't hof weg was en Ghielen en Doka in huis, gromde hij wat en kroop in 't diepste van zijn kot.
Ghielen sloeg Doka op den schouder, kletste op zijne bil en spetterde uit in eenen kikkerlach.
--Hij is gefopt, de slimmerik en ziet er niets aan en hij zal onze koe komen halen!
Hij viel op eenen stoel om uit te hoesten en Doka ook grijnsmonkelde welgezind.
--O, 't is eene schoone koe, zei hij, ze bevalt hem ... ze moet binnen de naaste mane kalven! loech Ghielen.
--Zal hij terugkeeren?
--Maar zeker zal hij, zoo zeker als Evangelie.
Dan begonnen ze ondereen in overvloed van gehakte woordekes uit te gaan over nieuwe schikkingen en te hoesten daartusschen.
--Nu zal 't slameur gedaan zijn en we leven heel den winter stil op onze zokjes; ten uitkomende koopen we een versch veerzekalf.
Ze raasden voort: hoe ze met de nieuwe lente 't land zouden bedrichten; ze gingen ook een muurken doen insmijten, een nieuwe
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 62
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.