Camera Obscura | Page 8

Nicolaas Beets
doet gij al de vermenigvuldigingen en deelingen over en weer over; eindelijk besluit gij alles uit te veegen, en nog hebt gij uw mouw op de lei, als de ondermeester komt om te gelooven dat gij niets hebt uitgevoerd. Dat had ik tegen die rekenboeken! Maar het kwaadwilligst en het onbillijkst van diezelfde uitvinding is, dat zij u op alle mogelijke manieren sarren en in uw zwak tasten. Daar zit gij sedert klokke halftien op school, bij mooi weer, in de maand Mei, als het groen jong is gelijk gijzelf en, wat meer is, als de plassen opgedroogd zijn, zoodat het heerlijk weer is om te knikkeren. Daar zit gij sedert halftien op de school, waar gij den voet hebt ingezet, met benijding terugziende op de armelui's kinderen, die geen opvoeding krijgen en "duitjen òp" speelden op straat. Eerst hoeft men u gedwongen met al uwe speelsche lotgenooten het lied aan te heffen:
Wat vreugd, het schooluur heeft geslagen, Waarnaar elk kind om 't zeerst verlangt.
Daarna hebt gij een uur gelezen van het model van een braven jongen, zoo braaf, zoo zoet, zoo gehoorzaam, zoo knap en zoo goedleersch, dat gij hem met pleizier een paar blauwe oogen zoudt slaan, als gij hem op straat ontmoette; of, indien gij al wat verder zijt, de levensschets van een onbegrijpelijk groot man, wien na te volgen u pedant en wanhopig toeschijnt, en door welke levensschets kunstiglijk een samenspraak is heengevlochten van knapen en meisjes, voor wie gij ook al geen de minste sympathie gevoelt, al "staan zij ook waarlijk verbaasd over de ontzettende kundigheden van dien man," daar vader Eelhart of Braafmoed van verhaalt. Het volgende uur hebt gij geschreven; naar een mooi exempel; als bijv., zoo gij groot schrijft, het woord wederwaardigheid, opmerkelijk door twee moeilijke W's, zonder aandikken bijna niet goed te krijgen, zevenmaal; of indien gij klein schrijft, vijftien maal, achtmaal op, en zevenmaal tusschen de lijn: Voorzichtigheid is de moeder der wijsheid; bij welke gelegenheid gij in twee regels het lidwoord der hebt overgeslagen, wat tengevolge van de laatste lettergreep van het woord moeder zeer licht gebeuren kon, en eenmaal voorwijzigheid in plaats van voorzichtigheid hebt gezet, welke omstandigheden, zoo ieder op zichzelf als in onderling verband, u eenigszins angstig doen denken aan het uur, waarop de critiek des meesters haar uitspraak zal komen doen. Om niet te spreken dat gij gekweld zijt geweest met een linksche pen, ontelbare haren in den inkt, een klad of drie, met kunstenaars achteloosheid over uw schrijfboek verspreid, en de onverbiddelijke wet dat gij maar tweemaal uw pen op mocht steken om ze te laten vermaken, door een ondermeester, die even zoo ver is in die kunst als gij in 't schrijven. Nu komt het rekenboek. Ik heb het lang laten wachten, lieve lezer; maar het was uit wraak, omdat het voor mij zoo dikwijls te vroeg is gekomen. Nu komt het rekenboek. Merk op, dat gij in den loop van den morgen tweemaal op 't bord zijt geschreven: eens, omdat gij met uw rechter buurman een verdacht gefluister hebt aangevangen, dat evenwel over niets liep dan over goedkoope ballen in de Wijde Appelaarsteeg, en eens, omdat gij aan uw linker dito een albasten knikker (gezegd alikas) hebt laten zien, zonder een eenig rood aartje, van welk delict het corpus u is ontnomen, tegen de pijnlijke onzekerheid of gij het ooit terug zult zien. Vat dit alles te zamen, en sla dan uw rekenboek op, dat u sart met de 13de som, waarin u, om u of 't ware te tantaliseeren, met de grootste koelbloedigheid een mooie voorstelling gedaan wordt van vijf jongens, zegge vijf, die te zamen zouden knikkeren, en waarvan de eene bij den aanvang van 't spel bezat 20, zegge 20, knikkers, de tweede 30, de derde 50, de vierde--neen, het is niet uit te houden! de tranen komen er u bij in de oogen; maar daar zit gij, voor nog een geheel uur, en dan nog wel te cijferen.--Waarlijk ik houd het er voor, dat de meeste rekenboekmakers afstammelingen van koning Herodes zijn!
Uit al wat ik tot nog toe in het midden heb gebracht, zal zonneklaar blijken, dat de school de plaats niet is om het kinderlijk gemoed te doen overstroomen van het besef van geluk en genot. Ik geloof niet dat het denkbeeld daarvan ooit onder eenig blond of bruin kinderhaar is opgekomen. Neen, neen! de school is zoo goed als zij zijn kan. De school wordt, naar de nieuwste verordeningen, zoo aangenaam en dragelijk mogelijk gemaakt. Maar hare genoegens zijn ten hoogste negatief. De school blijft altijd iets van het gevangenisachtige, en de meester, met en benevens al de ondermeesters iets van het vogelverschrikkende behouden. Dat gezegde van Van Alphen:
Mijn leeren is spelen
wil er bij niet één kind in, zelfs niet bij de vlijtigste. Ik verbeeld mij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 202
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.