Camera Obscura | Page 6

Nicolaas Beets
Hij haat lafaards en klikkers met een volkomen haat; hij zal nog al eens gauw zijn vuisten uitsteken, maar spaart in 't vechten zijn partij; hij speelt niet valsch; hij heeft een bestendigen inktvlak op zijn overgeslagen halsboord, en wel wat neiging om zijn schoenen scheef te loopen;--hij houdt zijnen vader staande dat hij over ijs van één nacht loopen kan, en beschikt over vriezen en dooien naar lust en welgevallen; hij eet altijd een boterham minder en leert eene les meer, dan waar hij trek toe heeft; hij gooit een steen tienmaal verder dan gij of ik, en buitelt driemaal over zijn hoofd zonder duizelig te worden.

Gegroet, gegroet, gij vroolijke en gezonde, lustige en stevige knapen; gegroet, gegroet, gij speelsche en blozende hoop des vaderlands! Mijn hart gaat open als ik u zie, in uwe vreugde, in uw spel, in uw uitgelatenheid; in uw eenvoudigheid; in uw vermetelen moed. Mijn hart krimpt toe, als het bedenkt wat er, ook van u, worden moet. Of zult gij, die daar beurtelings een frisschen beet uit een zelfden appel doet, in later jaren nooit gewaar worden dat het noodig is den appel in een hoek te nemen en alleen op te eten; ja, de schillen weg te stoppen, en de pitten te zaaien voor uwe nakomelingschap? En gij; die daar geduldig uw sterker rug leent aan uw vlugger vriend, die zich op uwe schouders verheft om in den boom het spreeuwenest te zoeken, dat heel hoog ligt: zal de ondervinding u de verdrietige wijsheid onthouden, dat het beter is zelf een ladder te krijgen, en zelf het nest uit te halen, dan een goeden dienst te doen en af te wachten óf en hoe men u zal beloonen?
Dat is de wereld. Maar ook in uzelven zijn de zaden aanwezig van veel onheils en veel verdriets. Uwe voortvarende drift, uwe onschuldige teederheid, tot opvliegendheid, eerzucht en wellustigheid gerijpt; uwe levendigheid en onafhankelijk gevoelen, tot wereldzin en ongeloof verhard!... O, als gij in later jaren op uwe kindsheid terugziet, dat, dat zal de vreugde wezen, die gij het meest benijdt en nu toch het minst geniet, dat gij zooveel minder boos waart, dat gij zooveel onschuldiger waart tot zelfs in het kwaaddoen toe. De goede hemel zegene u allen, goede jongens, die ik ken, en rondom mij zie, en liefheb! Hij doe u lang en vroolijk spelen, en als de ernst des levens komt, zoo geve hij u ook een ernstig harte daartoe! Maar hij late u tot aan uw laatsten snik nog veel kinderlijke en jeugdigs behouden. Hij spare u, in hunne volle frischheid, eenige dier kinderlijke gevoelens, die den jongeling helpen in het zuiver houden van zijn pad en den man versieren; opdat gij mannen wordende in het verstand, kinderen blijft in de boosheid. Dit is een stille wensch, jongenslief! want ik wil u nog geen oogenblik van priktol of hoepel aftrekken, zonder u voor die vreugde iets anders te kunnen geven dan ... een wensch!--

Kinderrampen.
Ik kom nog eens terug op het versje van H?lty.
Hoe zalig als de jongenskiel Nog om de schouders glijdt! Dan is het hemel in de ziel, En alles even blijd.
Niets, niets ter wereld doet hem aan Of baart hem ongemak, Dan stuiters die te water gaan, Of ballen over 't dak.
Het ontbreekt zeker niet aan dergelijke lofredenen op het geluk van jeugd en kinderjaren. Ik stem er van harte mede in; maar ik neem de vrijheid te mogen opmerken, dat ze alleen door menschen van leeftijd, of ten minste door jongelingen geschreven zijn, van wier standpunt gezien, het kinderlijk geluk bijna geen uitzondering toelaat. En zeker, zeker is dat een droevig bewijs voor den treurigen toestand van later dagen. Maar ik weet niet dat er ooit dichtertjes geweest zijn van zeven, acht, of negen jaar, die hun actueel geluk zoo onvoorwaardelijk hebben geprezen. En toch dezulken waren er de naaste toe. Toen ik op de Hollandsche school ging, maakten wij in de hoogste klasse, bestaande uit heeren van negen tot tien jaar, allen des woensdag-voormiddags een opstel, soms over een gegeven, soms over een door onszelven gekozen en uitgedacht onderwerp. Maar ik roep al de Jannen, Pieten, Willems en Heinen, waarmee ik in de Jacobijnenstraat te H. op de banken zat, tot getuigen, of er ooit iemand is geweest, die zijn lei volgeschreven heeft met een optelling der genoegelijkheden of een uitweiding over 't ongestoord geluk des kinderleeftijds. Neen: wij schreven wel diepzinnige vertoogen over de Deugd, of over de Vier Jaargetijden: Sander U., wiens vader adjudant van een generaal was, heeft zesmalen over het Paard geschreven; en Piet Q. die nooit op het bord stond, en nooit meedoen wilde in de edele oefening van het puisje vangen, had het altijd over de Gehoorzaamheid en over de Vlijt, een denkbeeld, waar hem de opschriften van zijn extra-kaartjes
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 202
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.