Camera Obscura | Page 5

Nicolaas Beets
aangezien ik het genoegen niet heb andere dan Hollandsche te kennen. Ik zal alles gelooven wat Potgieter, in zijn tweede deel van "het Noorden", over de Zweedsche, en wat Wap in het tweede deel van zijne "Reis naar Rome", over de Italiaansche in 't midden zal brengen; maar zoolang zij er van zwijgen, houd ik het met onze eigene goed-gebouwde, roodwangige, sterkbeenige en, ondanks de veete tegen de Belgen, voor 't grootst gedeelte blauwgekielde spes patriae.
De Hollandsche jongen;--maar vooraf moet ik u zeggen, mevrouw! dat ik niet spreek van uw bleekneuzig eenig zoontje, met blauwe kringen onder de oogen; want met al het wonderbaarlijke van zijn vroege ontwikkeling, acht ik hem geen zier. Vooreerst: gij maakt te veel werk van zijn haar, dat gij volstrekt wilt laten krullen; en ten andere: gij zijt te sentimenteel in het kiezen van zijn pet, die alleen geschikt is om voor oom en tante te worden afgenomen, maar volstrekt hinderlijk en onverdragelijk bij het oplaten van vliegers en het spelen van krijgertje,--twee lieve spelen, mevrouw, die UEd. te wild vindt. Ten derde, heeft UEd., geloof ik, te veel boeken over de opvoeding gelezen, om een enkel kind goed op te voeden. Ten vierde, laat gij hem doosjes leeren plakken en nuffige knipsels maken. Ten vijfde zijn er zeven dingen te veel, die hij niet eten mag. En ten zesde, knort UEd. als zijn handen vuil zijn en zijn knie door de pijpen van zijn pantalon komt kijken; maar hoe zal hij dan ooit vorderingen kunnen maken in 't ootje-knikkeren? of de betrekkelijke kracht van een schoffel en een klap leeren berekenen?--ik verzeker u dat hij nagelt, mevrouw! een nagelaar is hij, en een nagelaar zal hij blijven:--wat kan de maatschappij goeds of edels verwachten van een nagelaar?--Ook draagt hij witte kousen met lage schoentjes: dat is ongehoord. Weet UEd. wat UEd. van uw lief Fransje maakt? 1��. een gluiper; 2��. een klikspaan; 3��. een geniepigerd; 4��. een bloodaard; 5��... Och lieve mevrouw! geef den jongen een andere pet, een broek met diepe zakken, en ferme rijglaarzen, en laat hij mij nooit onder de oogen komen zonder een buil of een schram,--hij zal een groot man worden.
De Hollandsche jongen is grof: fiksche knie?n, fiksche knokkels. Hij is blank van vel, en kleurig van bloed. Zijn oogopslag is vrij; bij 't brutale af. Liefst draagt hij zijn ooren buiten zijn pet. Zijn haar is van zondagmorgen half elf tot zaterdagavond, als hij naar bed gaat, in volkomen wanorde. Het overige van de week zit het goed. Krul zit er meestal niet heel veel in. Gekrulde haren, gekrulde zinnen! Maar sluik is het ����k niet; sluik haar is voor gierigaards en benepen harten; dat zit niet in jongens; sluik haar krijgt men, geloof ik, eerst op zijn veertigste jaar. De Hollandsche jongen draagt zijn das liefst als een touwtje, en nog liever in 't geheel niet; een blauw of schotschbont kieltje over zijn buis, en een verstelde broek--dit laatste kenteeken gaat vast. In dees broek voert hij met zich--al wat de tijd opgeeft; dat wisselt af; knikkers, stuiters, ballen, een spijker, een aangebeten appel, een stukkend knipmes, een touwtje, drie centen, een kluit vischdeeg, een dolle kastanje, een stuk elastiek uit de bretel van zijn oudsten broer, een leeren zuiger om steenen mee uit den grond te trekken, een voetzoeker, een zakje met kokinjes, een grifje, een koperen knoop om heet te maken, een hazesprong, een stukje spiegelglas, enz. enz. alles opgestopt en in rust gehouden door een bonten zakdoek.
De Hollandsche jongen maakt in 't voorjaar eene verzameling van uitgeblazen eieren; in het uithalen van nestjes geeft hij blijken van kracht en behendigheid, en misschien van den aanleg tot de zeevaart, ons volk eigen; in het inkoopen van vreemde soorten, bewijzen van onverstoorbare goede trouw; en in het verkwanselen van zijne doubletten, van vroegtijdigen Hollandschen handelsgeest. De Hollandsche jongen, het is waar, slaat zijne bokken hardvochtig, maar in 't geven van roggebrood aan diezelfde dieren heeft hij zijns gelijken niet. De Hollandsche jongen is veel minder ingenomen met de leerwijze van Prinsen dan de Hollandsche schoolmeester; maar wat de opvoeding van plakkers en paapjes betreft, hierin zou hij een examen kunnen doen voor den eersten rang. Hij is dolgraag op een paardemarkt, en wandelt op de parade voor de tamboers uit, met den rug naar de mooie mannen toe. De Hollandsche jongen encanailleert zich lichtelijk, en noemt spoedig over uit een woordenboek, dat aan Hollandsche moeders niet bevalt; maar hij heeft ook weinig aanmatiging jegens de dienstboden. Hij is gewoonlijk hoogrood als hij binnen moet komen om aan oom en tante te vragen hoe zij varen, en spreekt bij dergelijke gelegenheid bijna geen woord; maar minder spaarzaam met woorden en minder verlegen is hij onder zijns gelijken, en niet bang om voor zijn gevoelen uit te komen.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 202
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.