en betere, maar vooral een goede hoeveelheid onduitsche woorden door vaderlandsche taal vervangen.
Het zal den Schrijver niet dan aangenaam wezen, indien de wijzigingen, die de vrucht van deze ernstige herziening zijn, door hen, die alleen deze uitgave in handen nemen, bij het lezen onopgemerkt blijven en zelfs niet worden vermoed; maar die het der moeite waardig mocht achten haar met de vorige te vergelijken, zal ze, zoo hij hoopt, niet onbelangrijk vinden en aan het meerendeel zijne goedkeuring niet onthouden.
1 November, 1883. H.
Zoomin als bij de elkander schielijk opgevolgde 15de, 16de, 17de, 18de en 19de, heeft de Schrijver, bij deze 20ste uitgave, aan het bovenstaande iets toe te voegen dan de verzekering, dat hij ook voor haar zijne beste zorgen heeft overgehad; en de herinnering, dat aan de reeds bij het schrijven der Voorrede voor de 6de gevoelde en sedert steeds "dringender" gebleken "behoefte", in het najaar van 1887, door zijn "na vijftig jaar, Noodige en overbodige Opheldering van de Camera Obscura", naar vermogen voldaan is. Een tweede, geheel herziene druk zag daarvan in het voorjaar van 1888 het licht. (Haarlem, De Erven F. Bohn.)
1 Juli, 1900.
Inhoud.
Jongens. 1 Kinderrampen. 5 Een Beestenspel. 13 Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout. 19 Humoristen. 33 Familie Stastok. 36
De Aankomst. 36 De Ontvangst. 38 Hildebrand ziet de stad, en Pieter verstout zich pot te spelen. 42 Het Diakenhuismannetje vertelt zijn historie. 49 Er komen menschen op een kopje thee, om verder het avondje te passeeren. 57 Pieter is waaratje verliefd, en hoe wij uit spelevaren gaan. 71
Varen en Rijden. 88 Genoegens smaken. 98 Een Oude Kennis. 103
Hoe warm het was, en hoe ver. 108 Hoe aardig het was. 110 Hoe voortreffelijk zij was. 115
Verre vrienden. 120 Narede, en Opdracht aan een vriend. 129
Eerste uitgave. 129 Tweede uitgave. 131
De Familie Kegge. 135
Een treurige inleiding. 135 Kennismaking met menschen en dieren. 139 Een juffertje en een mijnheer. 150 Vaderangsten en kinderliefde. 156 Om te bewijzen dat eenvoudige genoegens ook genoegens zijn, en voorts iets droevigs. 165 De Grootmoeder. 173 Een Concert. 177 Ochtendbezoek en Avondwandeling. 188 Een hoofdstuk, waarmee de auteur ijselijk verlegen is, omdat hij er zelf de mooie rol in speelt, iets dat hij wel weet dat hem in 't geheel niet past, maar dat hij voor ditmaal niet helpen kan. 195 Het Hofje. De heer van der Hoogen af. 201 Een groote Hans en Adellijke Heer. Besluit. 209
's Winters buiten. 214 Gerrit Witse. 227
Studentenangst. 227 Oudervreugd. 233 Meisjeskwelling. 237 Vrienden-hartelijkheid. 244 Dokters lief en leed. 260
Bijvoegsel der Derde Uitgave tot de Narede en Opdracht aan een Vriend. 267 Laatste Bijvoegsel. 269
Verspreide stukken van Hildebrand.
De Gids, Jaargang 1837, 1838. Proza en Poezy, Verspr. Opstellen en Verzen. Haarl. 1840.
Vooruitgang. 273 Het Water. 279 Begraven. 284 Eene Tentoonstelling van Schilderijen. 292 De Wind. 302
Souvenirs d'un Voyage �� Paris, par J. Kneppelhout. Leyde, 1139.
Antwoord op een brief uit Parijs. 305
Leeskabinet, Jaarg. 1811 (De Patrijzen.)
Teun de Jager. 308
De Nederlanden. Karakterschetsen enz., 's Gravenhage, Nederl. Maatsch. van Schoone Kunsten. 1841-1842.
De Veerschipper. 320 De Schippersknecht. 323 De Barbier. 326 De Huurkoetsier. 329 Het Noordbrabantsche Meisje. 332 De Limburgsche Voerman. 335 De Markensche Visscher. 338 De Jager en de Polsdrager. 341 De Leidsche Peu?raar. 344 De Noordhollandsche Boerin. 347 De Noordhollandsche Boer. 350
Ook het volgende stukje was voor De Nederlanden bestemd en reeds in handen der redactie, toen het werk gestaakt werd, en de Maatschappij van Schoone Kunsten ophield te bestaan. Het verschijnt dus te dezer plaatse (1854) voor het eerst in druk, om het dozijn schetsjes vol te maken.
De Baker. 353
Hollandsche Illustratie 1865/1866.
Brief van Hildebrand aan Schipper Rietheuvel. 356
Jongens.
Hoe zalig, als de jongenskiel Nog om de schouders glijdt! Dan is het hemel in de ziel, En alles even blijd.
Een hout geweer, een blikken zwaard Verrukken 's knapen borst, Een hoepel en een hobbelpaard, Dat draagt hem als een vorst.
Voor u de geur van 't rozenbed En Filomele's zang! Hij speelt kastie, dat 's andre pret! Met rozen op de wang.
Niets, niets ter wereld doet hem aan Of baart hem ongemak, Dan stuiters die te water gaan, Of ballen over 't dak.
Frisch op maar, jongen! vroeg en spa, Den lieven langen dag! Loop over 't veld kapellen na, Zoo lang het duren mag
Haast zult ge op school gekortwiekt zijn; Uw vreugd loopt snel naar 't end; Haast krijgt gij Br?der tot uw pijn, En Weytingh tot torment.
Het oorspronkelijke is een lief versje van H?lty, die er wel meer lieve gemaakt heeft, waarvan het alleen jammer is, dat zij jeugdige dichters tot zeer onhollandsche vertalingen verleiden; ik althans heb er van dit zelfde versje nog een liggen, die beter onder een Neurenburger legprent "Knabenspiele" zou passen, dan onder de voorstelling van een hoop aardige Hollandsche jongens. En wezenlijk, de Hollandsche jongens zijn een aardig slag. Ik zeg dit niet met achterstelling, veel min verachting, van de Duitsche, of Fransche, of Engelsche knapen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.