Camera Obscura | Page 4

Nicolaas Beets
voor zoo veel het niet
opzettelijk geschrapt of opgeofferd was, aan zijne vroegere plaats
hersteld, en zijn tal van (niet slechts druk-) fouten weggenomen,
menige gebrekkige of min gelukkige uitdrukking door een juistere en
betere, maar vooral een goede hoeveelheid onduitsche woorden door
vaderlandsche taal vervangen.

Het zal den Schrijver niet dan aangenaam wezen, indien de wijzigingen,
die de vrucht van deze ernstige herziening zijn, door hen, die alleen
deze uitgave in handen nemen, bij het lezen onopgemerkt blijven en
zelfs niet worden vermoed; maar die het der moeite waardig mocht
achten haar met de vorige te vergelijken, zal ze, zoo hij hoopt, niet
onbelangrijk vinden en aan het meerendeel zijne goedkeuring niet
onthouden.
1 November, 1883. H.

Zoomin als bij de elkander schielijk opgevolgde 15de, 16de, 17de,
18de en 19de, heeft de Schrijver, bij deze 20ste uitgave, aan het
bovenstaande iets toe te voegen dan de verzekering, dat hij ook voor
haar zijne beste zorgen heeft overgehad; en de herinnering, dat aan de
reeds bij het schrijven der Voorrede voor de 6de gevoelde en sedert
steeds "dringender" gebleken "behoefte", in het najaar van 1887, door
zijn "na vijftig jaar, Noodige en overbodige Opheldering van de
Camera Obscura", naar vermogen voldaan is. Een tweede, geheel
herziene druk zag daarvan in het voorjaar van 1888 het licht. (Haarlem,
De Erven F. Bohn.)
1 Juli, 1900.

Inhoud.

Jongens. 1 Kinderrampen. 5 Een Beestenspel. 13 Een onaangenaam
mensch in den Haarlemmerhout. 19 Humoristen. 33 Familie Stastok. 36
De Aankomst. 36 De Ontvangst. 38 Hildebrand ziet de stad, en Pieter
verstout zich pot te spelen. 42 Het Diakenhuismannetje vertelt zijn
historie. 49 Er komen menschen op een kopje thee, om verder het
avondje te passeeren. 57 Pieter is waaratje verliefd, en hoe wij uit
spelevaren gaan. 71

Varen en Rijden. 88 Genoegens smaken. 98 Een Oude Kennis. 103
Hoe warm het was, en hoe ver. 108 Hoe aardig het was. 110 Hoe
voortreffelijk zij was. 115
Verre vrienden. 120 Narede, en Opdracht aan een vriend. 129
Eerste uitgave. 129 Tweede uitgave. 131
De Familie Kegge. 135
Een treurige inleiding. 135 Kennismaking met menschen en dieren. 139
Een juffertje en een mijnheer. 150 Vaderangsten en kinderliefde. 156
Om te bewijzen dat eenvoudige genoegens ook genoegens zijn, en
voorts iets droevigs. 165 De Grootmoeder. 173 Een Concert. 177
Ochtendbezoek en Avondwandeling. 188 Een hoofdstuk, waarmee de
auteur ijselijk verlegen is, omdat hij er zelf de mooie rol in speelt, iets
dat hij wel weet dat hem in 't geheel niet past, maar dat hij voor ditmaal
niet helpen kan. 195 Het Hofje. De heer van der Hoogen af. 201 Een
groote Hans en Adellijke Heer. Besluit. 209
's Winters buiten. 214 Gerrit Witse. 227
Studentenangst. 227 Oudervreugd. 233 Meisjeskwelling. 237
Vrienden-hartelijkheid. 244 Dokters lief en leed. 260
Bijvoegsel der Derde Uitgave tot de Narede en Opdracht aan een
Vriend. 267 Laatste Bijvoegsel. 269
Verspreide stukken van Hildebrand.
De Gids, Jaargang 1837, 1838. Proza en Poezy, Verspr. Opstellen en
Verzen. Haarl. 1840.
Vooruitgang. 273 Het Water. 279 Begraven. 284 Eene Tentoonstelling
van Schilderijen. 292 De Wind. 302
Souvenirs d'un Voyage à Paris, par J. Kneppelhout. Leyde, 1139.

Antwoord op een brief uit Parijs. 305
Leeskabinet, Jaarg. 1811 (De Patrijzen.)
Teun de Jager. 308
De Nederlanden. Karakterschetsen enz., 's Gravenhage, Nederl.
Maatsch. van Schoone Kunsten. 1841-1842.
De Veerschipper. 320 De Schippersknecht. 323 De Barbier. 326 De
Huurkoetsier. 329 Het Noordbrabantsche Meisje. 332 De Limburgsche
Voerman. 335 De Markensche Visscher. 338 De Jager en de Polsdrager.
341 De Leidsche Peuëraar. 344 De Noordhollandsche Boerin. 347 De
Noordhollandsche Boer. 350
Ook het volgende stukje was voor De Nederlanden bestemd en reeds in
handen der redactie, toen het werk gestaakt werd, en de Maatschappij
van Schoone Kunsten ophield te bestaan. Het verschijnt dus te dezer
plaatse (1854) voor het eerst in druk, om het dozijn schetsjes vol te
maken.
De Baker. 353

Hollandsche Illustratie 1865/1866.
Brief van Hildebrand aan Schipper Rietheuvel. 356

Jongens.

Hoe zalig, als de jongenskiel Nog om de schouders glijdt! Dan is het
hemel in de ziel, En alles even blijd.
Een hout geweer, een blikken zwaard Verrukken 's knapen borst, Een
hoepel en een hobbelpaard, Dat draagt hem als een vorst.

Voor u de geur van 't rozenbed En Filomele's zang! Hij speelt kastie,
dat 's andre pret! Met rozen op de wang.
Niets, niets ter wereld doet hem aan Of baart hem ongemak, Dan
stuiters die te water gaan, Of ballen over 't dak.
Frisch op maar, jongen! vroeg en spa, Den lieven langen dag! Loop
over 't veld kapellen na, Zoo lang het duren mag
Haast zult ge op school gekortwiekt zijn; Uw vreugd loopt snel naar 't
end; Haast krijgt gij Bröder tot uw pijn, En Weytingh tot torment.
Het oorspronkelijke is een lief versje van Hölty, die er wel meer lieve
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 205
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.