Broeder en Zuster | Page 3

Cyriel Buysse
eenen boom. Dáár spraken zij vertrouwelijk van vroegere jaren, van oude vrienden, bij het aanhooren van 't eentonige lied des krekels in het gras, bij 't genieten van het rustig avonduur. Somwijlen ook bleven zij sprakeloos, het oog gevestigd op de gouden zon, die onderging tusschen de verre boomen, de gedachten meêgesleept in't zingend geschater der heen en weêr vliegende zwaluwen in het schemerlicht. Somwijlen nog, doch zelden, bleven zij in huis. Dan zette Laurence zich aan het klavier, en hare hand, als instinctmatig, opende weldra het muziekboek op de bladzijde van het een of ander oud vergeten liedje hunner kindsheid. O zoete herinneringen van 't verledene! Dan zong hij met ontroerde stem 't na?eve deuntje, terwijl hare vingeren, traagzaam zwevend over de toetsen, hem zachtjes begeleidden, en dan zagen ze nog beiden, in lang verloopen en gelukvolle dagen, hunne jeugdige makkers, hunne vroolijke neven en nichten terug, die in vacantietijden bij hen kwamen, en lachend en zingend, met tien dansten op 't groen pleintje vóór de deur bij zonnenondergang, terwijl het avondklokje klepte op den toren, terwijl de zachte stem van Moeder hen kwam roepen voor het avondmaal. En dan zwegen zij opnieuw en zaten eenige stonden te peinzen, elk in zijne herinneringen verdiept. Een broederlijke zoen kwam elken avond hunne wederzijdsche genegenheid bezegelen, vooraleer zij zich ter rust begaven.
René had aan Laurence gevraagd, of zij zich met zijn huisbestuur wilde bemoeien en zij had het aanvaard. Dit was een blijk van vertrouwen, waarover zij hem dankbaar was. In korten tijd wist zij door hare zorgen de woning dit levendig voorkomen te geven en haren broeder die duizende kleine genoegens te verschaffen, welke alleen eene minzame vrouwenhand bijbrengen kan. "Laurence," vroeg hij haar soms als zij vertrouwelijk te zamen spraken, [3]spijt het u niet dat gij naar hier zijt gekomen?" En zij antwoordde: "O neen," en zegde dat hij voor haar zoo goed, en zij bij hem zoo gelukkig was. Hij glimlachte alsdan tevreden, doch herhaalde dat het leven hier zoo eenzaam was en vroeg haar nog of zij niet zou begeeren eenige kennissen of vriendinnen te ontvangen: "Ik zou ze uitnoodigen," sprak hij, "om van tijd tot tijd eenige dagen bij u te verblijven." Maar Laurence antwoordde hem telkens dat zij weinige vrienden telde, daar zij bij Tante ook zeer afgezonderd geleefd had. Het eenige vermaak, welk zij buiten huis somtijds genoot, was van met haren broeder in zijn open rijtuig in het omliggende een uitstapje te doen, om nog eens al de oorden te bezoeken, waar zij in hare kinderjaren geweest was.
* * * * *
René had aan Laurence gezegd dat hij eenen vriend bezat, Léon Duval genaamd, dien hij gewoonlijk ieder jaar voor eenigen tijd bij zich uitnoodigde, doch dat hij ditmaal van gedacht was hem voor niet langer dan éénen dag te vragen, daar hij vreesde dat zijne aanwezigheid haar misschien zou onaangenaam zijn. Laurence antwoordde daar vooreerst niets op, doch meende in de woorden van René eene verborgene spijt te ontdekken. Zij dacht ook dat het haar niet toekwam den broeder, die voor haar zooveel deed, van een gezelschap te berooven, waaraan hij scheen te houden, en welke ook hare inwendige gevoelens over een dergelijk bezoek zijn mochten, bad zij hem met oprechtheid juist te handelen voor zijnen vriend alsof zij daar niet ware, en voegde erbij dat hij die zijn vriend was, haar ook geenszins mishagen zou. René kon zijne vreugde niet verbergen bij zulke goede woorden en bedankte haar erkentelijk, en zij voelde zich ook gelukkig zijn inwendig verlangen zoowel begrepen te hebben.
Laurence was na het middagmaal op de bank onder de magnolias gaan zitten, terwijl René aan zijne bezigheden bleef. Milan, haars broeders jachthond, lag slaperig en lui vóór hare voeten uitgestrekt. Zij was daar sinds eenigen tijd aan 't lezen, toen hare aandacht verstrooid werd door een geluid van stemmen en voetstappen, welke tot haar schenen te naderen. Zij richtte het hoofd en ontwaarde met eenige verbazing een in het zwart gekleede jonge heer, welke, door haren broeder vergezeld, zich wendde tot de plaats waar zij zich bevond. Zij dacht dadelijk dat dit de vriend zou zijn, waarvan René haar gesproken had. Laurence had haar boek gesloten en was opgestaan, terwijl de jonge heer, zijnen hoed in beide handen houdend, met eene hoffelijke groetenis tot haar genaderd kwam. "Mijnheer Léon Duval, mijn beste vriend,--Laurence, mijne zuster," sprak René, de beide jongelieden aan elkaar[1] voorstellend. De vreemdeling boog zich eerbiedig en het meisje groette hem met een vriendelijk welkom. Zij zetteden zich neder onder de bloeiende boomen.
Het kwam Laurence zonderling voor, maar reeds bij den eersten oogopslag scheen het aangezicht van den jongen heer haar niet onbekend te zijn, al zocht zij vruchteloos in haar geheugen waar of in welke omstandigheden zij hem wel eens gezien mocht hebben. Zijne zeer aangename
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 9
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.