Bezoek aan den berg Athos | Page 2

Not Available
in de veroverde stad hield, eensklaps ophield te
vloeien. De imans hebben dit graf in eere gehouden, en toonen het nog,

in een der hoeken van de moskee, aan de bedevaartgangers, die
daarvoor eene zekere vergoeding moeten geven. Voor de kerk bevindt
zich een kleine vierkante voorhof, met vijgeboomen beplant. Vandaar
treedt men in het voorportaal, waar vroeger de catechumenen en allen,
die om eene of andere reden van de gemeenschap aan de heilige
mysteriën waren uitgesloten, zich ophielden. De deuren der eigenlijke
kerk werden alleen geopend gedurende de preek, die aan de mis
voorafging, en die ook tot de ongeloovigen, de boetelingen en de
catechumenen was gericht: zoodra de mis begon, werden de deuren
gesloten. Boven dit voorportaal (narthex) bevond zich de
vrouwengalerij, die nog in de meeste grieksche kerken gevonden wordt.
Twee rijen groenachtig marmeren kolommen verdeelen de basiliek in
drie schepen; het oude koor wordt door vier zuilen van rood egyptisch
graniet omgeven. De vloer is met wit marmer geplaveid; de muren zijn
met porfier ingelegd; eikenhouten binnenwerk, voor zoover het
zichtbaar komt, is onbeschilderd en zonder ornament.
Dicht in de nabijheid van dit heiligdom staat de oude kerk van
Sint-George, Ostendji-Effendi, bij het volk onder den naam van de
Rotonde bekend, van wege haar ronden vorm. Hier toont men u nog
een marmerblok, zoogenaamd verde anticho, waarop volgens de
overlevering, de Apostel Paulus zou hebben gestaan, als hij te
Thessalonika predikte. Dit bedehuis, inwendig met mozaïeken versierd,
is stellig een van de oudsten der christenheid. Waarschijnlijk was het
vroeger een heidensche tempel; maar de mozaïeken zijn ongetwijfeld
van christelijken oorsprong. Overigens zijn deze mozaïeken, uit het
oogpunt der kunst, zeer middelmatig, en kunnen zij in geenen deele
wedijveren met die van de kleine, voormalige kerk van Sinte-Sophia,
door Justinianus gebouwd. Mij zijn weinig schooner overblijfsels van
de oude christelijke kunst bekend, dan de mozaïeken van dezen fraaien
en zuiveren koepel der Sinte-Sophia. Vijftien figuren, meer dan drie
ellen hoog, zijn in het rond geschaard. Zij stellen de Heilige-Maagd
voor, tusschen twee engelen, en de twaalf Apostelen. In het midden
zweeft Christus in een glorie; daaronder dit opschrift: "Gij, galileesche
mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, die van u
weggenomen is in den hemel, zal alzoo wederkomen, als gij hem hebt

zien heenvaren."--Zonderling genoeg, hebben de Turken dit prachtig
mozaïek op gouden grond gespaard.
De andere basilieken onderscheiden zich door niets bijzonders; alleen
die van Sarali-Djami-Si is opmerkelijk door haar vorm, een latijnsch
kruis. De anderen hebben allen, of de gedaante van een grieksch kruis,
met gelijke armen; of wel zijn eenvoudige langwerpige zalen, met een
halfronde nis (abside) aan het einde, zooals de oude romeinsche
basilieken. Zij zijn al te gader zeer klein; de grootste zou nog geen
vijfde deel beslaan van de oppervlakte van een onzer gothische
kathedralen. Zij missen dan ook dat aangrijpende, majestueuse,
hartverheffende, dat der middeleeuwsche kerken zoozeer eigen is; maar
daarentegen naderen zij, door den eenvoud en de eenheid van plan en
bouworde, meer de klassieke tempels. De kleine, hooge vensters laten
maar een flauw licht doordringen, dat aan het gebouw iets
geheimzinnigs geeft, geheel in overeenstemming met zijn
oorspronkelijk karakter.
Ik zeide reeds, dat de groote hoofdstraat der stad, de oude _via
Egnatia_, ter wederzijde door een triomfboog wordt afgesloten. Deze
beide monumenten, aan Augustus en aan Constantijn gewijd, zijn erg
vervallen; het onderste gedeelte is geheel verborgen door de daar
omheen gebouwde woningen. In deze zelfde straat ziet men nog, boven
het platte dak eener joodsche woning, tien korinthische zuilen, met
karyatiden in basrelief versierd. Naar men meent, wijzen deze zuilen de
plaats aan van het oude hippodrome, waar Theodosius de bloedige
wraakoefening deed volvoeren, die hem zoo strenge terechtwijzing van
Sint-Ambrosius op den hals haalde.
Sedert onze komst te Salonika hoorden wij telkens verhalen van een
zekeren albaneeschen roover, Rabottas genaamd, die het gansche
schiereiland onveilig maakte. In de koffiehuizen wist ieder een nieuwe
heldendaad van dien rooverhoofdman te vertellen; maar toch
beschouwden allen Rabottas als een braaf man. Deze eeretitel, aan den
roover gegeven, klinkt zonderling in onze ooren: maar in Turkije is dat
anders, en kunnen deze woorden inderdaad saamgevoegd worden,
zonder der waarheid geweld aan te doen. De Osmanlis beschouwen

toch de rayas, dat wil zeggen alle niet-muzelmannen, ongeveer
evenzoo als de Spartanen van ouds de heloten beschouwden: als slaven
en verworpelingen. De raya, die de voortdurende geldafpersingen niet
langer verdragen kan, die zijne vrouw of dochter uit de handen der
Turken wil redden, of zich aan andere mishandelingen wil onttrekken,
kan dit zeer dikwijls niet anders doen, dan door naar het gebergte uit te
wijken. Maar aangezien hij, alleen op eene naakte rots, niet van de
lucht kan leven, verbindt hij zich aldra met andere lotgenooten, die de
verdrukking of de dorst naar wraak evenzoo uit de maatschappij heeft
gedreven, plundert
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.