Ben-Hur | Page 3

Lew Wallace
aan het strand der zee, dan in heuveltjes opgehoopt, hier als
gekuifde golven, daar als zachte deining. Ook de atmosfeer had eene verandering
ondergaan. Dauw en mist waren opgetrokken, de gansche omtrek schitterde in den vollen
zonneschijn, de blauwe lucht vonkelde en trilde in dien gloed.
Weder gingen twee uren voorbij en nog altijd ging het voorwaarts in dezelfde richting,
zonder rust of oponthoud. De Jebel was uit het gezicht verdwenen; de schaduw, die straks
den reiziger volgde, viel nu naar het noorden, en hield gelijken tred met hen, die haar
afwierpen, en nog verroerde de in gedachten verzonkene zich niet.
Maar zie, juist toen de zon de middaghoogte bereikte, stond de kameel uit eigen
beweging stil, en slaakte een kreet, die den meester als uit een vasten slaap deed
ontwaken. Hij sloeg het tentgordijn open, keek naar de zon, beschouwde lang en
aandachtig het landschap, haalde diep adem, en fluisterde met een bevredigden blik:
Eindelijk! Eindelijk! Een oogenblik later kruiste hij de handen over de borst, boog het
hoofd, en bad in stilte. Na het volbrengen van dezen plicht maakte hij zich gereed om af
te stijgen. Hij gaf den kameel het gewone teeken om te knielen.
Behoedzaam gehoorzaamde het schrandere dier, de reiziger zette zijnen voet op den
slanken nek, en stond het volgende oogenblik op den grond.
Noot: [1] Doorwaadbare plekken.
* * * * *
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE DRIE REIZIGERS.
Wij willen thans den vreemdeling meer van nabij beschouwen. Hoewel niet groot, is hij
toch een flinke figuur.
Nu hij het zijden koord, dat den hoofddoek op zijn plaats moet houden, losgemaakt heeft,
kunnen wij hem vrij in 't gezicht zien. De kleur was, zooals reeds gezegd is, donkerbruin,
bijna zwart; maar het lage breede voorhoofd, de arendsneus, de bijzondere vorm der
oogen, het lange glanzende haar, dat hem in talrijke vlechten tot op de schouders
nederhing, waren de onmiskenbare teekenen van zijne afkomst. Zoo Mizraïm, de
stamvader der Egyptenaren. Zijne kleeding bestond uit een lang wit katoenen hemd, met
een gordel om het middel bevestigd, en langs hals en borst met borduursel bezet.
Daarover een bruin wollen bovenkleed, met kleurige zijde gevoerd, en rondom afgezet
met een matgelen rand. Aan de voeten droeg hij sandalen, vastgebonden door fijn lederen
riemen. Opmerkelijk is, dat hij geen enkel wapen bij zich had, zelfs den stok niet,
waarmede de drijvers gewoonlijk hunne kameelen aanzetten, en dat nog wel nu hij geheel
alleen het gebied van luipaarden en leeuwen en niet minder wilde natuurgenoten heeft
betreden. Hij moet dus òf van zeldzaam stoutmoedigen aard zijn, òf zich onder
bijzondere bescherming gevoelen.

Door den langen rit waren zijne ledematen stijf geworden, daarom wreef hij zich de
handen, stampte met de voeten, wandelde wat op en neer, bij tijd en wijle onderzoekend
rondziende, alsof hij iemand verwachtte. Toen zich echter nergens aan den horizon eenig
teeken van leven vertoonde, was hij blijkbaar teleurgesteld en hervatte hij zijn wandeling.
Twijfel aangaande de komst van den verwachte kwam niet bij hem op; want na een
poosje begon hij zijne bagage te ontpakken, alsof hij voornemens was hier zijne tent op te
slaan. En dat bleek ook werkelijk het geval te zijn; want na met een spons de oogen en de
neusgaten van zijn kameel te hebben gereinigd, bracht hij een bundel staven te voorschijn,
plantte de langste in den grond en de andere in een kring daar omheen, overdekte ze met
een wit en rood gestreept tentdoek, spreidde een tapijt op den grond en nam bezit van zijn
kleine woning. Toen ging hij weer naar buiten en zag nogmaals onderzoekend rond. Maar
de uitgestrekte wildernis gaf niet het minste teeken van leven.
--Wij zijn ver van huis, mijn snelvoetige rijder! zeide hij en liefkoosde zijn trouwen
metgezel, wij zijn ver van huis; maar God is met ons, wij moeten geduld oefenen.
Nu nam hij een paar handenvol boonen uit een der zadelzakken, tot voeder voor zijn dier,
en zeide: Zij zullen komen. Hij die mij geleid heeft leidt ook hen. Ik zal alles
gereedmaken.
Uit zijn voorraadschuur bracht hij de benoodigdheden tot een maaltijd in de tent: borden
uit palmbladen gevlochten, wijn in kleine lederzakken, gedroogd schapevleesch, Syrische
grannaatappels, Arabische dadels, kaas en brood; schikte alles zorgvuldig op het tapijt en
legde er ten slotte, zooals dat bij beschaafde oosterlingen gebruikelijk is, zijden servetten
bij, drie in getal, waaruit zich laat opmaken hoevele gasten hij verwachtte.
Alles was nu gereed. Hij ging weer naar buiten, en zie! in het oosten trof een donkere stip
aan den horizon zijn oog. Als aan den grond genageld bleef hij staan, de oogen wijd
geopend, huiverend, als voelde hij de aanraking van iets bovennatuurlijke,--de stip werd
grooter en grooter en kreeg ten laatste duidelijke omtrekken. Een weinig later kon hij den
dubbelganger van zijn eigen witten kameel onderkennen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 170
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.