Bavo en Lieveken | Page 4

Hendrik Conscience
zijt!"
Nauwelijks had de moeder het huis verlaten, of de kinderen begonnen met de bloote voeten in het gestorte zeepsop te dansen, zoodat de muren en het huisraad geheel met slijkige vlekken werden bespat.
Zij stoven verschrikt uiteen, toen hun vader zich onverwachts op den dorpel vertoonde. De reuk van het verbrande eten ontrukte den man een gegrom van ontevredenheid; de zeepsopdamp en het slijkig water op den vloer deden hem huiveren, en zijn gelaat verkrampte tot eene uitdrukking van walg en verdriet:
"Waar is moeder?" vroeg hij.
"Naar de Blauwe Geit, bij Pier de Knul," antwoordden de kinderen.
"Bij Pier de Knul?"
"Om u te halen, vader."
"Ha, daar zijt gij, morsige prij!" kreet hij, toen hij zijne vrouw zag binnenkomen. "Wat is dit hier voor een stal? Waarom wascht gij die smerige doeken des avonds, als ik te huis zal komen? Gij hebt zeker weer den ganschen dag rondgeloopen en gaan babbelen bij de geburen?"
"Tistje, ga, roep uwe zuster Godelieve," zeide de vrouw tot een der kinderen, zonder schijnbaar acht te geven op de harde berispingen haars echtgenoots.
"Ik krijg de koorts, zoohaast ik eenen voet in uw varkenskot zet," hernam deze. "Ik heb goesting om er uit weg te vluchten en er nooit meer weder te keeren. Werk dan al eene gansche week, en beul u af en zweet om geld in het huishouden te brengen; dan vindt gij des Zaterdags zwartgebrande patatten en eenen smerigen boel, die u van walg het hart in het lijf doet keeren.
--Gaat gij spreken?"
"Ba, spreken," hernam de vrouw spottend, "ik lach met al wat gij zegt. Meent gij, dat gij mij gehuurd hebt en dat ik uwe meid ben? Bevalt u het eten niet, laat het staan; is het huis niet zuiver genoeg naar uwen zin, kuisch het zelf, indien gij lust hebt, domme praatmaker!"
De man hief de hand op en scheen zijne vrouw te bedreigen.
"Zoo, zoo?" riep zij, "de vuisten jeuken u vandaag? Kom, Wildenslag lief, houd u niet in. Zoudt ge gaarne weder met een aangezicht vol krabben naar de fabriek gaan? Gij moet het maar zeggen; ik ben gereed, indien een borstelingsken u plezier kan doen. Zwijg liever en eet in vrede: de patatten zijn maar een beetje verbrand; daarenboven, schreeuwen, schelden en slaan zullen ze niet beter maken."
Eensklaps trad er een zevenjarig meisje stil en langzaam in de kamer. Zij was mager en scheen ziekelijk; maar hare blauwe oogen glinsterden als parelen, en op haar fijn mondje speelde eene wonderzoete uitdrukking: iets lijdends, iets smeekends, als ware het kind een levend gebed. Ofschoon van nederigen vorm en gemeene stof, waren hare kleederen zeer zuiver, en hier, in dit onzindelijk huis, omringde haar als het ware een wasem van innerlijke onnoozelheid en van lichamelijke reinheid.
Zij ging tot den man, legde streelend hare hand in de zijne, zag hem met eenen stillen, doch diepen glimlach aan en murmelde:
"Dag, vader lief!"
De zilverachtige toon van dit stemmeken, de kwijnende liefde-blik van zijn ziek kind raakten den werkman.
"Dag, mijn goed Lieveken," antwoordde hij, het meisje tegen zijn hart drukkende. "Is het wat beter? Zijt ge nog ziek?"
"Nog een beetje, vader," was het antwoord. "Bazin Damhout heeft mij kruiden doen drinken en het heeft mij verkwikt."
"Is baas Damhout al te huis van de fabriek?" vroeg Wildenslag.
"Neen, vader, nog niet."
"Kom, zit neer, Lieveken, en eet, kind; want die wilde slokoppen zijn al aan den gang. Zij zouden wel niets voor u overlaten."
Het meisje zette zich aan tafel, maakte het teeken des kruises en bad in stilte, waarna zij met opmerkelijke geschiktheid en ingetogene manieren begon te eten.
"Wildenslag vond de aardappelen uiterst bitter en slecht; hij at met lange tanden, grommelde in zich zelven en trok verstoorde gezichten, maar hij bedwong zijne spijt en viel niet meer in scheldwoorden uit, even alsof de tegenwoordigheid van zijn ziek kind eenig besef der betamelijkheid in hem had opgewekt. Eindelijk zeide hij met eenen zucht:
"Maar, Lina toch, zonder twist, zoudt gij uw huis niet wat zuiverder kunnen houden en uwen kinderen betere voorbeelden geven? Zie eens, hoe bazin Damhout het weet te schikken. Haar man is een fabriekwerker als ik; hij heeft anders niet dan zijn dagloon; en nochtans in zijn huis zoudt ge van vloersteenen willen eten, zoo zuiver is er alles."
"Wat komt gij mij spreken van bazin Damhout!" was het bitsig antwoord. "Zij is eene goede, brave vrouw, dit zal ik niet loochenen; maar de Damhouts zijn geene menschen gelijk wij. Wees zeker, Wildenslag, zij hebben eigendommen of uitgezet geld, alhoewel ze het verbergen."
"Neen, dit hebben ze niet. Er komt geen cent in huis, dien Adriaan Damhout niet op de fabriek heeft gewonnen. Zij hebben integendeel minder dan wij, vermits onze jongen reeds vier franken in de week verdient."
"Lekkere jongen! hij zit zeker in de eene of andere kroeg. Hij heeft een aardje naar zijn vaartje: er zal veel goeds van komen, ik beloof
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.