Anna Karenina | Page 8

Lev Nikolaevica Tolstoi
zou krijgen, te meer daar hij op
niets buitengewoons aanspraak maakte: hij wenschte slechts wat zijns
gelijken in stand en jaren hadden, en om zulk een ambt te vervullen
was hij ook niet minder geschikt dan de anderen.
Stipan Arkadiewitsch werd door allen, die hem kenden, niet alleen om
zijn vroolijk, goedhartig karakter en zijn stipte eerlijkheid bemind,
maar in zijn aangenaam, net uiterlijk, zijn glinsterende oogen, donkere
wenkbrauwen en haar en de frischheid van zijn gelaat lag iets, dat ieder
voor hem innam.
"Aha! Stiwa! Oblonsky! Daar is hij weer!" klonk het vroolijk, als
iemand hem ontmoette. En al vond iemand een gesprek met hem
weinig interessant, toch verheugde men zich bij een ontmoeting met
hem den volgenden of derden dag weer evenzeer. Daar was echter nog
een andere boven allen twijfel verheven hoedanigheid, waarom men
Stipan Arkadiewitsch beminnen moest. Zonder de geringste inspanning
deed hij zijn geheele leven door, wat andere menschen, die goed willen
zijn, met veel moeite trachten te doen en toch nooit kunnen. Hij sprak
nooit kwaad van iemand; hij, die anders veel van een geestigen zet
hield, liet zich nooit door een kwinkslag tot spot vervoeren. Zoodra er
iemand door gekrenkt of beleedigd kon worden, was een scherts voor
hem geen scherts meer.
Nadat hij intusschen drie jaar lang de betrekking van voorzitter van een
Moskouer gerechtshof had waargenomen, won hij niet alleen de
genegenheid, maar ook de achting van zijn collega's, zijn
ondergeschikten en superieuren, kortom van allen, die met hem in
betrekking stonden. De algemeene achting, die hem in zijn werkkring
ten deel viel, berustte eendeels op de buitengewone toegevendheid
jegens anderen--en deze was voornamelijk in het bewustzijn zijner
eigen tekortkomingen gegrond; ten andere in zijne vrijzinnigheid. Niet
die vrijzinnigheid, die hij uit de nieuwsbladen putte, maar een hem
aangeborene, die hem met alle menschen, zonder aanzien van stand en
vermogen, op dezelfde wijze deed omgaan; en eindelijk in de volslagen
onpartijdigheid, waarmede hij de zaken behartigde, waardoor hij zich
nooit door andere invloeden liet meesleepen en dus ook geen fouten
maakte.

Toen Stipan Arkadiewitsch het gerechtshof binnenkwam, ging hij,
eerbiedig door een portier met portefeuille gevolgd, in zijn kabinetje,
deed zijn uniform aan en betrad de gerechtszaal.
De schrijvers en ondergeschikten stonden allen vroolijk en eerbiedig
groetend van hun plaatsen op. Stipan ging vlug als altijd naar zijn
plaats, drukte zijn collega's de hand en zette zich neder. Hij sprak en
schertste juist zooveel als noodig was, voor hij aan het werk ging.
Niemand verstond zoo goed als hij binnen de perken van
vertrouwelijkheid en dienstplicht te blijven, hetgeen zoo noodig is om
een gemeenschappelijken werkkring aangenaam te maken.--De
secretaris overhandigde hem opgeruimd en eerbiedig, zooals allen in
Stipan's omgeving waren, de acten en sprak op den door hem
ingevoerden familiaren toon:
"Wij hebben toch het bericht van het Pensaïsch gouvernement
ontvangen. Voegt het u dat in te zien?"
"Zoo is het dan toch gekomen!" sprak Stipan, zijn wijsvinger op de
acten leggend. "Dan willen wij beginnen, mijne heeren!...." en de
zitting was geopend.
"Als zij eens wisten, welk een schuldige knaap hun voorzitter een uur
geleden nog was," dacht hij en boog onder het voorlezen van het
bericht zijn hoofd een weinig, terwijl zijn oogen lachten.
De zitting duurde tot twee uur onafgebroken voort, toen was er pauze
om een tweede ontbijt te gebruiken. Even voor twee uur werden de
groote glazen deuren van de gerechtszaal plotseling geopend en trad
iemand binnen. Alle ambtenaren, die onder den spiegel en het
borstbeeld van den czaar zaten, richtten, verheugd over het oponthoud,
hun blikken naar de deur; maar de portier wees den binnentredende
terstond terug en sloot de deur achter hem.
Zoodra de aan de orde zijnde proceszaak voorgelezen was, stond Stipan
Arkadiewitsch op, rekte zich een weinig uit, stak in de gerechtszaal een
sigaar op en begaf zich naar zijn kabinet. Twee zijner collega's, een oud
beambte Nikitin, die al vele dienstjaren telde, en de kamerheer
Grinewitsch vergezelden hem.
"We zullen er na het ontbijt wel mee klaar komen," zeide Stipan
Arkadiewitsch.
"Als wij nog maar tijd genoeg hebben!" merkte Nikitin aan.
"Die Foomin moet toch een groote schurk zijn !" sprak Grinewitsch.

Hij meende een der in het proces voorkomende personen.
Stipan fronste de wenkbrauwen om daarmede te kennen te geven, dat
het doelloos was een overijld oordeel te vellen, en antwoordde niets.
"Wie was hier zooeven?" vroeg hij den portier.
"Er kwam, toen ik mij even had omgekeerd, iemand binnenstuiven,
excellentie! zonder het mij te vragen. Hij vroeg naar u. Ik zeide, als de
heeren uit de zitting kwamen, dan..."
"Waar is hij?"
"In het voorvertrek gegaan, zooeven was hij nog hier. Daar is hij!"
antwoordde de portier en wees naar een sterk gebouwd,
breedgeschouderd man, met krullenden baard, die juist, zonder zijn
pelsmuts af te nemen, met vluggen, veerkrachtigen tred
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 275
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.