Alleen op de Wereld | Page 7

Hector Malot
niet was, het deed mij toch genoegen; ik was er trotsch op, dat
hij mijn vader niet was. Vandaar die tegenstrijdigheid in mijn
gevoelens, die in mijn stem lag opgesloten.
Maar vrouw Barberin sloeg daar geen acht op.
--Misschien had ik u de waarheid reeds vroeger moeten zeggen; maar
ik hield zooveel van u, of ge werkelijk mijn eigen kind waart, zoodat ik,
zonder aanleiding, er niet toe komen kon, u te zeggen, dat ik uw
moeder niet was. Uw moeder, lieveling, dat hebt gij gehoord, is niet
bekend. Leeft zij, ja of neen. Dat weet men niet. Toen Jérôme op een
morgen, in Parijs, zich naar zijn werk begaf en door de straat Breteuil
ging, een breede straat, die aan beide zijden met boomen beplant is,
hoorde hij een kind schreeuwen. Het scheen van achter een deur te
komen. Het was in Februari en nog zeer vroeg in den ochtend. Hij
naderde de deur en zag een kind op den drempel liggen. Juist toen hij
iemand wilde roepen, zag hij een man, die zich achter een dikken boom
verscholen had, hard wegloopen. Ongetwijfeld had die man zich daar
verborgen om te zien of men het kind, dat hij daar had neergelegd,
vinden zou. Jérôme wist niet wat te doen, daar het kind uit alle macht
schreeuwde alsof het begreep, dat er hulp was komen opdagen en het
die gelegenheid niet voorbij moest laten gaan. Terwijl Jérôme bij zich
zelf overlegde wat hem te doen stond, voegden zich andere
ambachtslieden bij hem en men was het eens, dat hij het kind bij den
commissaris brengen moest. Het huilde maar altijd door.
Waarschijnlijk had de kleine het koud. Maar, daar het op het bureau

van politie zeer warm was en het bleef weenen, meende men, dat het
honger had en ging men een buurvrouw halen, die hem de borst kon
geven. Hij begon terstond te zuigen en scheen uitgehongerd. Men
kleedde het toen bij de kachel uit. Het was een flinke jongen, vijf of zes
maanden oud, groot, dik en rooskleurig; de kleeren waarin hij
gewikkeld was, gaven duidelijk te kennen, dat hij van een aanzienlijke
familie moest zijn. Het was dus een kind dat men gestolen had en thans
weder kwijt wilde zijn. Dit ten minste meende de commissaris. Wat
zou men er mede doen? Toen hij alles opgeschreven had wat Jérôme
hem had medegedeeld en ook het kind beschreven was, en al de kleeren
die het droeg, welke ongemerkt waren, had opgeteekend, zeide de
commissaris, dat hij het naar het vondelingsgesticht zou zenden, indien
niemand onder de aanwezigen er zich mede belasten wilde: het was een
mooi, gezond, stevig kind, dat niet moeilijk groot te brengen zou zijn;
de ouders die het eenmaal zouden zoeken, zouden de verzorgers stellig
ruim beloonen. Jérôme trad toen naderbij en zeide, dat hij het wilde
medenemen. Men gaf het hem. Ik had juist een kind van denzelfden
leeftijd; maar ik kon er wel twee voeden. En zoo ben ik uw moeder
geworden.
--O, moeder!
--Drie maanden later verloor ik mijn eigen kind en ik hechtte mij toen
nog meer aan u. Ik vergat dat gij mijn zoon niet waart. Ongelukkig
echter onthield Jérôme dit, en toen uw ouders u in drie jaar niet gezocht
hadden, tenminste u niet gevonden hadden, wilde hij u naar het gesticht
brengen. Gij hebt gehoord, waarom ik hem niet heb gehoorzaamd.
--O, laat mij niet naar het gesticht gaan, riep ik, terwijl ik mij aan haar
vastklemde; och toe, vrouw Barberin, zend mij, bid ik u, niet naar het
vondelingshuis.
--Neen, ik beloof u, mijn kind, ge zult niet gaan. Ik zal er voor zorgen.
Jérôme is geen slecht mensch, dat zult ge wel zien; hij heeft verdriet en
maakt zich over onze toekomst bezorgd. Wij zullen werken en gij
immers ook?
--Ja, ik zal alles doen, wat gij wilt. Maar zend mij niet naar het gesticht.

--Gij zult niet gaan, op ééne voorwaarde: dat ge nu dadelijk slapen gaat.
Wanneer hij tehuis komt, moet hij u niet wakker vinden.
Zij gaf mij daarop nog een kus en ik ging weer met mijn neus tegen den
muur liggen.
Ik had gaarne willen inslapen; maar ik was te veel van streek, te
zenuwachtig om terstond mijn kalmte terug te krijgen en in slaap te
vallen.
Dus was die goede vrouw Barberin mijn moeder niet! Maar wie was
dan eigenlijk mijn moeder? Zou die nog beter, nog liever wezen? Neen,
dat was onmogelijk.
Maar wat ik begreep, wat ik voelde, was, dat een vader minder ruw,
minder wreed zou geweest zijn dan Barberin en mij niet zoo boos, met
zijn opgeheven stok, zou hebben aangezien.
Hij wilde mij naar het vondelingsgesticht zenden; zou vrouw Barberin
dat kunnen verhinderen?
Wat was een vondelingsgesticht? In het dorp waren twee kinderen, die
men "de kinderen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 230
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.