mijn thermometer in den namiddag 33° aan. Heden
morgen is de temperatuur zeer koel, maar alles voorspelt, dat we weer
een warmen dag zullen krijgen. In dezen tijd van het jaar bedraagt de
dagelijksche schommeling in de temperatuur wel 20 à 25 graden.
Stellig ga ik mij nooit in dit land vestigen, waar het 's nachts ijzig koud
is, en dat den ganschen dag, zonder eenige beschutting, aan een
onverbiddelijke bestraling door de zon is blootgesteld. Al voortgaande
komen we in eenzamer streken. De flauw golvende bodem brengt
minder voort, naarmate we hooger stijgen op het plateau, waarop we
ons sedert vier-en-twintig uren bevinden. In de inzinkingen van het
terrein ziet men hier en daar kleine meertjes, bedekt met eene zoutkorst,
die men in de verte voor ijs zou houden. Geen plantengroei is er te zien
dan geel, kort gras, waardoor de streek het voorkomen heeft van een
oneindig groot korenveld na den oogst.
Nu en dan vertoonen zich die zonderlinge kleine, dieren, bekend onder
den naam van prairiehonden, en eenige niet zeer wilde vogels, waarop
mijn reisgezelschap met steenworpen jacht maakt. Een voorraad
steenen hadden ze er voor meegenomen.
Nog slechts weinige jaren geleden zwierven buffels in ontelbare
menigte door ditzelfde land. Nu is er geen enkele meer; alle zijn door
de jagers uitgeroeid. Maar hunne sporen, die altijd in rechte lijnen
elkaar kruisen, zijn nog duidelijk zichtbaar. Hunne uitgebleekte
beenderen worden van heinde en ver bijeengebracht naar de buurt der
stations en op enorme hoopen geworpen, bestemd voor de fabricatie
van beenzwart.
Medicine Hat is, op een hoogte van 650 meter, mooi gelegen aan de
voor 't grootste gedeelte van haren loop bevaarbare Saskatchewan. De
veeteelt en de ontginning der steenkoolmijnen in de buurt beloven veel
voor de toekomst dezer stad.
In de prairie is de lucht zoo zuiver en zoo helder, dat de
zonsondergangen er bijna altijd wonderlijk schoon zijn. Hedenavond
kon ik evenmin als gisteren mij losrukken van het tooverachtig
schouwspel, dat de hemel aanbood, toen de laatste stralen der
ondergaande zon hem verlichten.
29 Juli.--Vijfde nacht. Bij mijn ontwaken voel ik mij even frisch en wel
als op den eersten dag. 't Is dan ook een feit, dat de veeren der rijtuigen
uitstekend zijn en de vaart niet zeer snel; dus is de vermoeienis uiterst
gering. Een opmerkenswaardig iets is, dat de trein zoo weinig geraas
maakt onderweg. Weinig of geen stoomgefluit; men schreeuwt de
namen der stations niet af; de trein staat stil, men vertrekt weer, zonder
dat iemand gewaarschuwd wordt. De stations, voor 't grootste gedeelte
oorspronkelijk in onbewoonde streken gebouwd, staan vrij regelmatig
op afstanden van 15 à 20 kilometer van elkander, maar de trein staat
slechts stil bij die, waar een signaal is geheschen. Men hoort geen enkel
bevel geven; geen stationschef of beambte is te zien; ze zijn er echter
wel, maar daar ze geen speciale kleeding dragen, bemerkt men hunne
tegenwoordigheid niet.
We hebben in onzen trein twee groote tweede-klassewagens of
emigrantenwaggons. Ze zijn gemakkelijk ingericht en het tarief
bedraagt ongeveer de helft van dat der eerste klasse. Elke passagier
heeft recht op eene legerstede zonder verhooging van den prijs, en de
compagnie verhuurt het beddegoed tegen matig tarief.
Van nacht zijn we Calgary voorbij gestoomd, een drukke markt uit die
streken en middelpunt van veeteelt. Het is de hoofdstad van het district
Alberta; de Cri-Indianen of Zwartvoeten bewonen verscheiden
reservations in die streken. Toen het dag was, volgde het station
Morley en weldra zagen we de blauwe toppen van het Rotsgebergte aan
den horizon verschijnen. We gaan over eene breede rivier met helder
water en de trein stoomt een dal binnen, aan beide zijden omgeven door
kale, besneeuwde bergtoppen. Dennen verschijnen weer ten tooneele;
we hebben de eeuwige, eentonige prairie achter ons gelaten.
Bij het station Gap, 1264 meter hoog gelegen, wordt er een
_observation-car_ aan den trein gehecht, een aardige attentie van de C.
P. R. voor de beminnaars van natuurschoon. Het is een groot, aan de
zijden geheel open rijtuig, waarin men enkel een paar banken vindt, en
waar men een wandeling van een twintigtal schreden in kan doen.
Terwijl ik bij Canmore de schoone omtrekken van den
Drie-Zusters-berg bewonderde, zag ik twee jonge priesters, die zich in
het Fransch met elkaar onderhielden. Op reis maakt men spoedig
kennis. Wij stelden ons aan elkander voor. Zij waren dien nacht te
Calgary in den trein gekomen; de een, de heer Hyvernat, was professor
aan de katholieke hoogeschool te Washington en had met zijn vriend
eene groote reis gemaakt naar Aziatisch Turkije. Ze vertellen mij, dat
ze plan hebben, een dag te blijven in Banff en weten mij eindelijk over
te halen, mij bij hen te voegen, om een vluchtig bezoek te brengen aan
het Nationale Park in Canada.
Daar het hoofddoel van mijne reis Aljaska was, had ik regelrecht
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.