bedrogen te zullen zien.
--Maar,--vroeg Siddha weer even plotseling na een oogenblik
stilzwijgen,--wie is nu Gaurapada?
--Wel!--was het antwoord,--dat hebt gij immers zelf gezien: een
kluizenaar in 't Himâlaya-gebergte.
--Nu ja!--zei Siddha eenigszins ongeduldig,--dat weet ik óók wel; maar
ik meen: wat was hij vroeger, eer hij hier kwam en tijgers temde?
--Hij trachtte menschen te temmen,--antwoordde Koelloeka,--maar 't
gelukte hem niet altijd. Doch waarom hebt ge hem zelf niet gevraagd,
wie hij was?
--Zou dat bescheiden zijn geweest? Zoudt gij dat hebben goedgekeurd?
--Neen, zeker niet! Gij hebt goed gehandeld met de gastvrijheid niet te
schenden door onbescheiden nieuwsgierigheid, ook al kwam ze voort
uit wezenlijke belangstelling. Maar daarom hebt ge nu ook verdiend,
die nieuwsgierigheid te zien bevredigd. Gaurapada heeft mij
veroorloofd, indien ik dat goed achtte, u zijn voorleden en zijn waren
naam mede te deelen. Zoo luister!--Er was eens een Koning--
--Hoe nu?--vroeg Siddha, een weinig verstoord,--gaat ge mij nu een
sprookje van Somadeva vertellen, zooals ik er zooveel van u hoorde
toen ik een kleine jongen was?
--Hoor mijn sprookje,--antwoordde Koelloeka bedaard,--of hoor niets!
Er was dan, zeg ik, eens een Koning, die gesteund door goede
raadslieden, zijn volk regeerde met wijsheid en beleid. Kinderen had hij
niet, maar wel een jongeren broeder, een jonkman van veel
bekwaamheid, dien hij zeer liefhad en ook tot zijn opvolger had
bestemd zoo hij eenmaal het land mogt ontvallen of de last der
staatszaken in 't eind te zwaar op zijne schouders drukken mogt. Doch
die jongere broeder was eerzuchtig, ondanks vele andere, goede
hoedanigheden; hij had het geduld niet, zijn tijd af te wachten en liet
zich door eene aan de bestaande regering vijandige staatspartij
verleiden, eerst heimelijk, daarna in 't openbaar en ten slotte met de
wapenen in de hand op te staan tegen zijn broeder en wettigen Vorst,
tot deze hem en de zijnen ten laatste overwon en hem gevangen
medevoerde naar de hoofdstad van zijn rijk. Maar de beweging was
daarmede niet geëindigd, de woelingen duurden voort, en om deze te
onderdrukken bleef den Koning geen ander middel dan zijn
eerzuchtigen en steeds gevaarlijken broeder, hoe innig ook door hem
geliefd, uit den weg te ruimen, en diens vrienden en aanhangers een
gelijk lot te te doen ondergaan. Maar zoo doende zou hij zijn troon ook
slechts vesten in broeder- en burgerbloed, en welligt eindelooze veeten
in 't leven roepen, waarvan het eind geen ander kon zijn dan algeheele
uitputting van zijn rijk en de volkomen onderwerping van zijn volk aan
vreemde, lang reeds op de erfenis zijner vaderen azende overheerschers.
Toch twijfelde nagenoeg niemand of de Koning zou ten laatste
overgaan tot den nu eenmaal onvermijdelijken maatregel, toen zich
eensklaps het gerucht verspreidde dat hij uit zijn paleis verdwenen en
waarschijnlijk, zoo niet zeker, door verraad gevallen was. En inderdaad
vernam men sinds dien tijd niets meer van hem; zijn broeder, uit de
gevangenis verlost, besteeg als wettig opvolger den troon, en regeerde
sedert dien tijd, verstandiglijk de beste raadslieden van zijn broeder aan
zijne zijde houdend, zoo al niet met gelijke wijsheid, dan toch met goed
geluk het weer tot rust gekomen land.
Een oogenblik zweeg Koelloeka, en brak hij zijn verhaal af om zijn
medgezel en leerling aan te zien. Maar het gelaat van dezen teekende
noch verwondering, noch bijzondere belangstelling.
--Gij verhaalt mij,--zeide hij,--eenvoudig de geschiedenis van onzen
eigen tegenwoordigen Koning en zijn voorganger en ouderen broeder
Nandigoepta. Maar die is immers iedereen bekend, mij zoo goed als elk
ander bewoner van Kaçmir.
--Ongetwijfeld,--hernam Koelloeka,--die geschiedenis, voorzoover ik
ze u in herinnering bragt, is aan ieder bekend genoeg; doch wat niet een
iegelijk weet, maar alleen zeer enkelen, is, dat de Koning Nandigoepta
niet door verraad is gevallen en niet gedood of verdreven werd, maar
uit eigen beweging zonder dat zijn broeder of iemand anders dan een
enkele vertrouwde het wist, de wijk nam naar een afgelegen oord, en
door algemeen het gerucht te doen rondstrooien dat hij verslagen was,
zijn broeder redde van een smadelijken dood en zijn rijk van den anders
onvermijdelijken, althans waarschijnlijken ondergang.
--Zoo leeft dan Nandigoepta nog!--riep Siddha uit,--en hij is....
--Gelijk gij reeds begrepen hebt,--antwoordde Koelloeka,--de
kluizenaar, dien wij straks verlieten. Heilig blijve u zijn geheim, het
geheim van zijn rijk en van zijn geslacht! Aan uwe riddereer wordt het
door hem toevertrouwd. De zoon van uw vader, zijn trouwsten dienaar
en vriend, mogt het kennen, maar zal het ook weten te bewaren zoo
zeker hij edelman is.
--Waarom,--vroeg Siddha, een oogenblik naderhand, half ontevrede,
--waarom mij dit niet meegedeeld toen wij nog ginds waren? Ik had
dan den Vorst mogen dank zeggen voor de weldaden, in de dagen
zijner grootheid aan mijn vader bewezen en aan ons geslacht. Doch 't is
waar! gij hadt geen regt te spreken, zoolang hij zelf het niet deed; en
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.