Akbar | Page 8

Petrus Abraham Samuel van Limburg Brouwer
indruk op hem gemaakt. Daar, bij 't eerste begin zijner reize, had hij een vorstelijk wijsgeer aanschouwd, een man die eenmaal bijkans onbeperkte magt bezat en gebaad had in weelde, maar die alles, rijkdom en aanzien, vrijwillig had opgeofferd ter liefde van zijn broeder en van zijn land, en thans, in 't gelukkig bewustzijn wél te hebben gedaan, zich tevrede en zelfs opgeruimd betoonde in zijn eenvoudig leven in de wildernis, met geen ander gezelschap dan een ouden getrouwen dienaar en een verscheurend dier. En nu was hij op weg naar het hof van den magtigsten monarch, dien Hindostan ooit had gekend, den gelukkigen, met roem overladen beheerscher van een wereldrijk, die zijn volken meer nog door wijs beleid dan door kracht van wapenen wist te onderwerpen aan zijn wil, die te beschikken had over onmetelijke schatten, en die zich bondgenoot mogt heeten van magtige Vorsten uit de verst verwijderde landen en beschermer van alle bekende godsdiensten der aarde. Wat de goede Siddha, anders gewoon zich nog al wat te laten voorstaan op zijn adel en 't aanzien van zijn persoon, nu plotseling zich klein gevoelde bij de gedachte aan twee zulke mannen! En wie wel de grootste dier beiden was? 't Viel zeker moeielijk te beslissen, en wijselijk begreep Siddha, dat hij in elk geval zijn oordeel had op te schorten tot hijzelf ook Keizer Akbar gezien en welligt gesproken zou hebben. Dat besluit bragt hem tevens terug tot het naaste doel der reis, het bezoek te Allahabad, waar de geliefde bruid, de schoone Iravati, hem verbeidde. Zijn sedert eenige oogenblikken somber gelaat helderde op, en vrolijk sprak hij, zijn hengst de sporen gevend, toen men een vlak terrein van belangrijke uitgestrektheid had bereikt:
--Komaan! nu weer eens een flinken rid, meester!--En voorwaarts ging het in snellen galop, terwijl Koelloeka hem de veerkrachtige speer zag drillen en hem den naam hoorde uitroepen, die toch in 't eind de zege had bevochten in zijne gedachten.--Iravati!
--Voorwaarts, voorwaarts maar!--prevelde de Brahmaan in zich zelven, terwijl hij mede zijn paard in galop zette,--vooruit tot het einde is bereikt! Voor mij is 't alhaast gekomen, voor hem vangt de levensreis eerst aan. Och! of zijn weg steeds zoo glad als deze mogt zijn! Maar ook hij zal zijn klippen wel ontmoeten en glibberige hellingen en welligt ook--afgronden. Bleven 't maar,--voegde hij, in zichzelf glimlagchend en denkend aan het ongeval van den vorigen avond, er aan toe,--bleven 't maar altijd onschadelijke kuilen!

TWEEDE HOOFDSTUK.
Iravati
Aan het digt met planten en bloemen begroeid balkon van Allahabad's hoogen burgt, paleis en veste tevens, zat een jong bevallig meisje, het hoofd in de hand geleund, als mijmerend naar het uitgestrekte vergezigt te staren, dat zich aan gene zijde der beide hier zamenvloeiende stroomen in het helle licht vertoonde van een onbewolkte morgenzon. Ter linker zijde de rotsachtige hoogten en wilde zandige oevers der Djoemna, ter regter de liefelijke vallei van den Ganges; allerwege digte bosschaadjen van mango-boomen, met tallooze papegaaijen en andere schitterend gekleurde vogels bevolkt; hier en daar kleine eilandjes zich verheffend boven het watervlak; en op den achtergrond, ginds in de verte, de hooge, door pagoden bekroonde rotsgevaarten van het tegenoverliggende land.
Enkel naar de kleedij te oordeelen, zou in de mijmerende niet terstond eene jonkvrouw van aanzienlijk geslacht zijn te herkennen geweest. Een eenvoudig wit gewaad, met een smallen donkerrooden rand omzet en om 't midden door een gouden gordel vastgehouden, een fíjne gouden haarband om de digte donkere lokken en een enkele roos daartusschen tot eenig sieraad, ziedaar alles. Maar waartoe ook zou die slanke, uitnemend ge?venredigde gestalte, dat ovale, fijn besneden gelaat met het groote en donkere, door lange zijden wimpers overschaduwde oog, nog ander siersel van noode hebben gehad dan de natuur zelve of Kama, de minnegod, reeds daaraan had verleend? En geen spruit ook voorzeker van verbasterden stam, geen dochter van een lager ras, die zooveel bevalligheid aan zooveel eenvoud tevens had weten te paren als deze.
Niet in verrukking intusschen als menigmaal anders aanschouwden ditmaal die smachtende oogen het heerlijk natuurtooneel daar omlaag. Ook heden als gisteren en den vorigen dag zagen ze verlangend uit naar die verre gebergten aan de overzijde, van waar hij komen moest, de lang maar te vergeefs gewachte.... Waar hij toeven mogt? Wat hem kon weerhouden? En dacht hij nog wel, anders dan vlugtig en voorbijgaand misschien aan haar, wier gedachten dagen en maanden lang hem, en hem alleen, waren gewijd geweest?...
Een zware tred deed zich hooren in de galerij achter het vertrek, waar het balkon op uitkwam, en voorafgegaan door een dienares, die het tot deur strekkend gordijn ter zijde schoof, naderde een kort, gezet man van iets meer dan middelbaren leeftijd, in engsluitend, maar lang, bijkans tot de voeten afhangend gewaad en een kort zwaard met fraai versierde greep in den gordel als eenig herkenbaar teeken zijner waardigheid.
--Edele
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 110
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.