zelf niet gevraagd, wie hij was?
--Zou dat bescheiden zijn geweest? Zoudt gij dat hebben goedgekeurd?
--Neen, zeker niet! Gij hebt goed gehandeld met de gastvrijheid niet te schenden door onbescheiden nieuwsgierigheid, ook al kwam ze voort uit wezenlijke belangstelling. Maar daarom hebt ge nu ook verdiend, die nieuwsgierigheid te zien bevredigd. Gaurapada heeft mij veroorloofd, indien ik dat goed achtte, u zijn voorleden en zijn waren naam mede te deelen. Zoo luister!--Er was eens een Koning--
--Hoe nu?--vroeg Siddha, een weinig verstoord,--gaat ge mij nu een sprookje van Somadeva vertellen, zooals ik er zooveel van u hoorde toen ik een kleine jongen was?
--Hoor mijn sprookje,--antwoordde Koelloeka bedaard,--of hoor niets! Er was dan, zeg ik, eens een Koning, die gesteund door goede raadslieden, zijn volk regeerde met wijsheid en beleid. Kinderen had hij niet, maar wel een jongeren broeder, een jonkman van veel bekwaamheid, dien hij zeer liefhad en ook tot zijn opvolger had bestemd zoo hij eenmaal het land mogt ontvallen of de last der staatszaken in 't eind te zwaar op zijne schouders drukken mogt. Doch die jongere broeder was eerzuchtig, ondanks vele andere, goede hoedanigheden; hij had het geduld niet, zijn tijd af te wachten en liet zich door eene aan de bestaande regering vijandige staatspartij verleiden, eerst heimelijk, daarna in 't openbaar en ten slotte met de wapenen in de hand op te staan tegen zijn broeder en wettigen Vorst, tot deze hem en de zijnen ten laatste overwon en hem gevangen medevoerde naar de hoofdstad van zijn rijk. Maar de beweging was daarmede niet ge?indigd, de woelingen duurden voort, en om deze te onderdrukken bleef den Koning geen ander middel dan zijn eerzuchtigen en steeds gevaarlijken broeder, hoe innig ook door hem geliefd, uit den weg te ruimen, en diens vrienden en aanhangers een gelijk lot te te doen ondergaan. Maar zoo doende zou hij zijn troon ook slechts vesten in broeder- en burgerbloed, en welligt eindelooze veeten in 't leven roepen, waarvan het eind geen ander kon zijn dan algeheele uitputting van zijn rijk en de volkomen onderwerping van zijn volk aan vreemde, lang reeds op de erfenis zijner vaderen azende overheerschers. Toch twijfelde nagenoeg niemand of de Koning zou ten laatste overgaan tot den nu eenmaal onvermijdelijken maatregel, toen zich eensklaps het gerucht verspreidde dat hij uit zijn paleis verdwenen en waarschijnlijk, zoo niet zeker, door verraad gevallen was. En inderdaad vernam men sinds dien tijd niets meer van hem; zijn broeder, uit de gevangenis verlost, besteeg als wettig opvolger den troon, en regeerde sedert dien tijd, verstandiglijk de beste raadslieden van zijn broeder aan zijne zijde houdend, zoo al niet met gelijke wijsheid, dan toch met goed geluk het weer tot rust gekomen land.
Een oogenblik zweeg Koelloeka, en brak hij zijn verhaal af om zijn medgezel en leerling aan te zien. Maar het gelaat van dezen teekende noch verwondering, noch bijzondere belangstelling.
--Gij verhaalt mij,--zeide hij,--eenvoudig de geschiedenis van onzen eigen tegenwoordigen Koning en zijn voorganger en ouderen broeder Nandigoepta. Maar die is immers iedereen bekend, mij zoo goed als elk ander bewoner van Ka?mir.
--Ongetwijfeld,--hernam Koelloeka,--die geschiedenis, voorzoover ik ze u in herinnering bragt, is aan ieder bekend genoeg; doch wat niet een iegelijk weet, maar alleen zeer enkelen, is, dat de Koning Nandigoepta niet door verraad is gevallen en niet gedood of verdreven werd, maar uit eigen beweging zonder dat zijn broeder of iemand anders dan een enkele vertrouwde het wist, de wijk nam naar een afgelegen oord, en door algemeen het gerucht te doen rondstrooien dat hij verslagen was, zijn broeder redde van een smadelijken dood en zijn rijk van den anders onvermijdelijken, althans waarschijnlijken ondergang.
--Zoo leeft dan Nandigoepta nog!--riep Siddha uit,--en hij is....
--Gelijk gij reeds begrepen hebt,--antwoordde Koelloeka,--de kluizenaar, dien wij straks verlieten. Heilig blijve u zijn geheim, het geheim van zijn rijk en van zijn geslacht! Aan uwe riddereer wordt het door hem toevertrouwd. De zoon van uw vader, zijn trouwsten dienaar en vriend, mogt het kennen, maar zal het ook weten te bewaren zoo zeker hij edelman is.
--Waarom,--vroeg Siddha, een oogenblik naderhand, half ontevrede, --waarom mij dit niet meegedeeld toen wij nog ginds waren? Ik had dan den Vorst mogen dank zeggen voor de weldaden, in de dagen zijner grootheid aan mijn vader bewezen en aan ons geslacht. Doch 't is waar! gij hadt geen regt te spreken, zoolang hij zelf het niet deed; en bovendien heb ik immers nog de gelegenheid! Gaurapada toch,--zooals hij thans genoemd wil zijn,--heeft mij doen belooven, hem op te zoeken als ik soms in moeilijke omstandigheden goeden raad van noode had.
--En gij hebt wél gedaan, dat te belooven,--zeide Koelloeka,-- houdt u aan dat woord! Gaurapada is wijzer en beter dan één onzer.
Maar Siddha hoorde nauwelijks meer; wederom was hij in gedachten verzonken. De ontmoeting met den kluizenaar en de openbaring van diens geheim had diepen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.