en een oogenblik later trad van achter de woning met langzame en statige schreden een geweldige tijger te voorschijn, en naderde, met den zwaren staart zijne flanken slaande, de drie mannen. Onwillekeurig deed Siddha een stap terug en sloeg de hand aan den ponjaard in zijn gordel.
--Laat dat speelgoed maar zitten!--sprak Gaurapada lagchend,-- daar zoudt gij Hara niet veel kwaad mee doen.
--Hier!--sprak hij gebiedend tot den tijger, en terstond legde het magtige dier zieh aan de voeten des meesters.
--Heb ik 't u niet gezegd?--vroeg Koelloeka aan Siddha, op den tijger wijzend,--en begrijpt gij nu waarom gij zoo straks een dwazen streek begingt?
--Vergeving, eerwaarde heer! vergeving!--sprak Siddha, met omhoog geheven handen tot Gaurapada, terstond begrijpend, dat hij straks jagt had gemaakt op den tijger van den kluizenaar,--ik wist inderdaad niet ....
--Ik begrijp het al,--viel Gaurapada hem in de rede,--gij hebt Hara gejaagd. Nu, dat is wel eens meer voorgekomen, maar niet altijd zoo goed voor den jager afgeloopen, als mijn viervoetige vriend hier soms eens boos werd. Iemand opgegeten heeft hij echter nog nooit, en als men hem geen kwaad doet, valt hij ook niet aan. Ik heb hem, zooals vriend Koelloeka weet, hier al lang, van jongs af aan, en wij beiden zijn nu gansch aan elkander gewend. Niet waar, Hara?--vroeg hij, zich half voorover buigend naar den tijger, die, halverwege zich oprigtend, zijn breeden kop tegen de hand van zijn meester drukte.--En mijne vrienden,--vervolgde deze,--zijn de zijnen. Zie maar eens!
En Siddha naderend legde hij hem zacht de hand op den schouder, waarop de tijger beurtelings beide mannen aanziend, zich vóór Siddha nederlegde en ook diens hand met zijn kop aanraakte. Ditmaal trad de jonge edelman geen stap terug, maar streelde bedaard den kop van het dier, dat hem ook verder niet bleek te verschrikken toen 't een oogenblik, als behagelijk geeuwend, zijne breede kaken opsperde en de geweldige reijen zijner tanden liet zien.
--Goed zoo!--sprak Gaurapada, terwijl Hara weer tot hem terugkeerde,--goed zoo! Ik heb er menig gezien, ouder en sterker dan gij, die niet terstond zoo rustig bleef. Doch laat ons nu aan andere dingen denken! Reizigers zooals gijlieden, die zeker een langen togt gemaakt en hier in de wildernis zeker niet veel op uw weg gevonden hebt, verlangen alligt naar eenige versterking. Wilt mij dan volgen!
En hen voorgaande trad de kluizenaar zijne woning binnen, waarvan het inwendige geheel aan het uiterlijk beantwoordend, wel is waar niet meer dan het noodige bevatte, maar dat alles in de meest volmaakte orde en op sierlijke wijze gerangschikt, en mede wel aanduidend, dat de bezitter in vroeger tijden ook het meerdere en het overtollige gekend moest hebben. Nadat de gasten zich met hem op de fijne, op den vloer uitgebreide matten hadden neergezet, bragt de dienaar, die straks de paarden in bewaring had genomen, eenige schotels met eenvoudige, maar stevige spijzen, koud wild en visch, benevens een aantal toegevouwen boombladeren met frissche vruchten, en toen het maal een aanvang had genomen, ook een drietal drinkschalen waarin den gasten een krachtige, fonkelende wijn werd aangeboden.
--Dat hadt ge hier waarschijnlijk niet verwacht, edele Siddha!--sprak Gaurapada,--gij waart zeker in de overtuiging, dat een vrome kluizenaar niets dan bronwater drinkt. En de meerderheid meent, dat het ook zoo behoort. Ik voor mij denk er anders over; ik heb nooit begrepen dat het wezen van het kluizenaarsleven in noodelooze zelfkwelling of onthouding is gelegen, en dat een schaal goeden wijn met mate gebruikt, aan de rust der ziel zou behoeven te schaden. Ook is hier in de bergen iets krachtigs nu en dan inderdaad bevorderlijk voor de gezondheid.
De eenvoudige en gemakkelijke toon van den overigens zoo statigen kluizenaar, die hem gansch als een man van de wereld deed kennen, gaf den jongen ministerzoon al spoedig vertrouwen, en van zijn kant beantwoordde hij nu ook met vrijmoedigheid, schoon altijd met dien eerbied, dien de regte Hindoe den oudere van jaren leert betoonen, de vragen welke Gaurapada tot hem rigtte omtrent zijn vader, omtrent Iravati zijn verloofde en zijn leven aan het hof van Ka?mir. Tot zijne verwondering bleek de kluizenaar nauwkeurig alles te weten wat vroeger daar was voorgevallen en toonde hij zich zelfs met bijzonderheden bekend, die voor elk een geheim moesten zijn, wien de toegang tot het binnenste der vorstelijke paleizen niet geopend was geweest. Ongetwijfeld was Gaurapada in vroeger dagen een vertrouwd raadsman van een der vorsten, die elkaar vóór dezen in vrij snelle reeks waren opgevolgd; dan hoe het zijn mogt, Siddha waagde geen onbescheiden vraag zoolang de ander zijn waren stand hem niet bekend maakte. Nog merkte hij op dat de gesprekken van Gaurapada doorgaans eene groote opgeruimdheid ademden, en hij volkomen met zijn tegenwoordigen staat te vrede scheen, maar dat toch bijwijlen, als er van de staatkundige gebeurtenissen in het Noorden gesproken werd, een donkere wolk zijn edel gelaat bedekte. Telkens echter
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.