Koelloeka speelde, maakte Siddha's nieuwsgierigheid natuurlijk nog meer gaande; maar juist toen hij nadere uitlegging wilde vragen was de straks aangeduide wending bereikt, en breidde zich een ander gedeelte der vallei, nog even verlicht door den zonneschijn, met zijn weelderigen plantengroei en zijne frissche stroomen en beeken voor 't bewonderend oog der reizigers uit.
--Zie ginds!--sprak Koelloeka, met zijne lans naar een digt bosschaadje in de diepte wijzend, waarlangs een heldere beek zich slingerde als een zilveren lint,--daar woont Gaurapada.
En zonder verder te spreken daalden de ruiters voorzigtig langs de steile helling naar omlaag, volgden het, half door de natuur, half door ruwe kunst gevormde pad, dat naar het bosch leidde, en reden, dit ingegaan, voort tot zij aan de andere grens waren gekomen, waar opnieuw het vergezigt zich opende over de heuvelachtige vlakte.
Daar, onder het digte lommer, verhief zich, door slanke, met klimop en rozen begroeide bamboestijlen gesteund, en gedekt door een eenvoudig maar bevallig overhellend rieten dak, eene nederige woning, maar die toch wat bouwtrant en uiterlijk aanzien betrof veeleer een aangenaam buitenverblijf dan de strenge armoedige kluis van een boetedoend heilige mogt worden genoemd. Achter, het donkere woud; aan de voorzijde, een honderde tinten en schakeringen weerkaatsend smaragdgroen meer, zooals alleen eene Alpennatuur dat kent, met witte en blauwe lotusbloemen langs de kanten, en waarin de zilverkleurige beek, die reeds van ver het oog had getroffen, zich uitstortte voor een wijl om straks aan de andere zijde het weer te verlaten en haar weg te vervolgen naar steeds dieper gelegen dalen; in 't verschiet eindelijk, aan den meer en meer in de schemering wegduikenden overkant, de verre reijen der bergkruinen, die van hier gezien slechts onbeduidende heuvelen schenen, maar, van gindsche vlakten beschouwd, opnieuw als hemelhooge, voor menschen voet nauw bestijgbare rotsgevaarten zich vertoonen mogten.
Een oogenblik stonden onze reizigers, hier aangekomen, stil, en als verloren in den aanblik van het evenzeer grootsche als liefelijke, door een laatsten schemerschijn nog verlichte natuurtooneel; doch, spoedig het naaste doel van hun togt zich herinnerend, stegen zij af en vertrouwden hunne paarden aan de beide dienaars, terwijl zich Koelloeka naar de woning begaf om door middel van een daar aanwezige klok het teeken te geven van hunne komst. De moeite werd hem echter bespaard, en eer hij het woonhuis was genaderd, vertoonde zich op den drempel reeds de bewoner, door een dienaar gevolgd, wien hij de zorg voor de paarden der gasten aanbeval door een zwijgenden gebiedenden wenk.
Wel zonderling mogt de indruk heeten, dien de aanblik van den kluizenaar op Siddha te weeg bragt. In zijn eigen land, in zijne bergen en bosschen, had hij vrome boetelingen, strenge heiligen, rondslenterende bedelmonniken in menigte en van allerlei soort gezien: sommigen in vuile pijen, met groote bamboestokken in de hand, en bedelnappen en rozenkransen aan de zijde; anderen in een soort kleedij uit boomschors vervaardigd; wederom anderen met nagenoeg in 't geheel geen kleederen aan het lijf, kaalgeschoren, van 't hoofd tot aan de voeten met grauwe asch bedekt, en voorhoofd en borst met witte kalk besmeerd; allen zich overgevend aan de meest afkeer wekkende en toch vrome en lichtgeloovige gemoederen tot milddadigheid verlokkende praktijken; walgelijke en afzigtelijke wezens allen ook, maar steunend op de magt van een grenzenloos fanatisme, en in vadsige luiheid terend op de aalmoezen, hun toegeworpen door een dom, maar vastgeworteld bijgeloof. Geen wonder dan ook zoo de jonge, aan fijner beschaving gewende, met diepe minachting op die soort van volk neerziende edelman, ook in weerwil van zijn eerbied voor den leermeester, die steeds met ontzag den kluizenaar van den Bhadrinath had genoemd, juist geen groote verwachting had van den man, die aan de deur van gindsche woning hem zou ontvangen, en een ligten toon van ironie niet had weten te onderdrukken toen er van den heilige in het Himalaya-gebergte werd melding gemaakt. Doch te treffender dan ook in zijn oog de hooge en statige figuur, die ginds, het woonhuis verlatend, de beide reizigers met voorname waardigheid maar tevens innemende vriendelijkheid te gemoet kwam.
Een oud man in blinkend wit gewaad, met nog eenige fijne lokken om den anders kalen schedel en een langen en zwaren zilverkleurigen baard, maar nog in 't minst niet door den last der jaren gebogen, en wiens, bij alle vriendelijkheid toch hooghartige blik wel getuigde, dat in vroeger dagen gebieden hem meer eigen was geweest dan het ontvangen en opvolgen van bevelen.
--Weest welkom, vrienden!--sprak hij, elk zijner beide bezoekers, die zich eerbiedig voor hem gebogen hadden, bij de hand vattend,--welkom in mijne eenzaamheid! 't Is mij goed, weer eens iets te mogen vernemen van uw--hier scheen hij een oogenblik te weifelen, maar ging toch met vaste stem weer voort,--van uw en mijn land en volk.
Eer Koelloeka of Siddha kon antwoorden, werd hunne opmerkzaamheid getrokken door een dof gebrul, dat zich in de onmiddelijke nabijheid hooren deed;
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.