zon te midden van den prachtigen plantengroei in de koelte van den vallenden avond een heerlijke gelegenheid, zich te verkwikken. Op de banken zitten Portugeezen te praten; langs den weg wandelen kalm eenige Mohammedanen; een Malajala vrouw verhaast haar schreden; ze heeft een bundel hout op het hoofd en verdwijnt in de tuinen, loopend langs de smalle paden, die de overstroomde rijstvelden van elkander scheiden. Verderop komt een zuster uit een donkere gang, waar ze in de eene of andere armoedige hut troost en lafenis heeft gebracht.
Aan het eind staat een groote, ronde, steenen bank, van waar de voetpaden uitgaan, die rechts en links naar de paramba's of erven leiden. Van die plek heeft men het gezicht op de rijstvelden, enkel afgebroken door een paar bouqetten van kokospalmen, door kleine tuinen, die oasen gelijken, en heel in de verte een lijn van witte heuvels, verdwijnend in een lichten, blauwen nevel. Hier en daar graast een kudde buffels in een weide, en als de wandelaars voorbijgaan, ziet men ze den kop wantrouwig opheffen en vijandig hun zwarten snuit vooruitsteken. Ook wentelen ze zich wel in het slijk der rijstvelden, een natte modder, die hun aangenaam schijnt aan te doen. Maar men moet oppassen met die beesten, want ze houden niet van Europeanen, en het is, of er in hen iets schuilt van den tegenzin van den overwonnene voor den overwinnaar, van den Hindoe voor den Engelschman.
Nu en dan treft men op de rustige, stille paden een winkel, gehouden door een Mopla of Moplay, zooals de Engelschen, of Maplet, zooals de Franschen hen noemen, dat is een mohammedaansche Malabaar met tulband, het mes in den gordel als al zijn geloofsgenooten, wachtend op de klanten, en het lijkt vreemd, dat er in deze begroeide eenzaamheid nog behoefte is aan koophandel. Maar wat zijn deze winkels dan ook eenvoudig! Wat specerijen, eenige trossen bananen, die aan het stroodak hangen, een beetje rijst, rijpe kokosnoten, ghee, dat is de boter van het land in een grooten aarden pot, dat is alles.
Laat ons terugkeeren naar het Kerkplein of dat der Republiek, een weinig buiten, tegenover de Marktstraat. Daar komen drie wegen samen, een van Tellicherry, een, daar rechthoekig op staande naar de tuinen, en een derde langs het plein in steile helling naar beneden gaande. Slaat men dien laatsten in, dan komt men aan de kleine kade bij de rivier voorbij huisjes en hutten, een weg, die naar den engelschen post voert en het raadhuis, waar op feestdagen de driekleur uithangt. Aan den ingang van dat gebouw staan altijd twee of drie soldaten op wacht, of liever ze hurken neer op de steenen banken, en staan op, als wij voorbijgaan, met een hand aan de fez, de andere hangend langs den naad van een te wijde broek, waaruit dorre, zwarte beenen te voorschijn komen.
Na een paar grootere hutten te zijn voorbijgegaan met driehoekig dak, die wel op magazijnen gelijken, verschijnt het Residentiehuis van Frankrijk, zetel van den gouverneur der kleine kolonie, die hier wordt vertegenwoordigd door een administrateur. Gelegen op een vooruitspringend gedeelte der kade met zijn witte muren, groene luiken, hooge palmen en zijn heerlijken tuin vol exotische bloemen, gelijkt het hotel van den bestuurder op een bekoorlijk kasteeltje. Daarachter ziet men de ru?ne van een oud fort, dat langzaam wordt opgegeten door den plantengroei en het vocht.
Aan den anderen kant begint het engelsche grondgebied met het strand en de kokospalmen van Codotty. Er is daar een visscherskolonie met kleine hutjes en lange, smalle prauwen, die op het zand zijn getrokken. Een vesting, die er in 1793 verrees en die bij de overgave der stad werd gesloopt, heeft niet de minste sporen meer achtergelaten.
En dat is het gansche Mahé. Een bouquetje van groen, een fransch tuintje binnen in een engelsche kolonie aan de kust van dat Voor-Indi?, dat nu britsch is en dat een fransche bezitting had kunnen, had moeten zijn. Midden op de brug eindigt ons terrein; daar is men op britschen grond. Wanneer we er weer overgaan en rechts een weg inslaan langs de rivier, komen we na een half uur aan de Aldee?n, een dépendance van Mahé, die nog weer fransch is.
Dat verspreid liggen van de engelsche en fransche bezittingen is onbegrijpelijk, en de juiste grenzen zijn zelfs nu nog niet precies vastgesteld! De Engelschen zijn nooit tot de afbakening der grens overgegaan, waardoor ze tegenover de onverschilligheid van onze opeenvolgende bestuurders elken dag een weinig terrein hebben kunnen winnen, totdat ons gebied met de helft was verminderd. In 1816 strekte het zich volgens een manuscript uit dien tijd uit tot Tehombay, twee mijlen zuidelijk, met de geheele kuststrook langs de zee; volgens het engelsche plan, dat de regeering van Madras inleverde, ging het in die richting 1055 meter ver en besloeg een breedte van 1573 meter, terwijl er thans nauwelijks 7
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.