20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk Halfrond | Page 9

Jules Verne
men geen morgen- of avondschemering kent. De zonnestralen drongen door het wolkengordijn, dat in het oosten zichtbaar was; en het schitterend hemellichaam verhief zich snel in het luchtruim. Ik zag duidelijk het land, met hier en daar enkele boomen.
De sloep naderde het eiland Manaar, dat voor ons lag uitgestrekt. Kapitein Nemo was opgestaan en overzag de zee. Op een teeken lieten de matrozen het anker vallen, doch behoefden den ketting slechts weinig te vieren, daar de zee hier op zijn hoogst ����n meter diep was; op deze plek lag een van de hoogste punten der oesterbank. De sloep zwaaide onmiddellijk voor het anker om, door toedoen der ebbe, die haar zeewaarts wilde stuwen.
"Wij zijn er, mijnheer Aronnax," zei toen de kapitein. "Gij ziet deze enge baai; hier zullen over een maand de talrijke visschersbooten der pachters bijeenkomen, en de duikers den bodem stoutmoedig onderzoeken. Deze baai is voor dit soort van visschen allergunstigst; zij is tegen de sterkste winden beschut, en de zee is er nooit in sterke deining, wat voor de duikers zeer gelukkig is. Wij zullen nu onze scaphanders aandoen en onze wandeling beginnen."
Ik antwoordde niet, en die verdachte golven bekijkende, begon ik, met behulp van de matrozen, mijn zwaar pak aan te trekken. De kapitein en mijn beide makkers kleedden zich ook. Geen van de mannen van den Nautilus zou ons op dien tocht vergezellen.
Weldra waren wij tot den hals toe in ons kleed van caoutchouc opgesloten, en draagbanden bevestigden onze luchttoestellen op den rug. Van de toestellen van Ruhmkorff was geen sprake; v��or dat ik mijn hoofd in den koperen helm stak, vroeg ik naar de reden van dit laatste gemis.
"Die toestellen zouden nutteloos zijn," antwoordde de kapitein; "wij dalen, op geen groote diepte af, en de zonnestralen zullen onzen tocht genoeg verlichten. Bovendien zou het niet voorzichtig zijn onze electrische lantaarns mee te nemen; het licht kon onverwacht eens eenig gevaarlijk bewoner dier streken aantrekken."
Terwijl de kapitein dit zeide, wendde ik mij naar Ned Land en Koenraad; maar zij hadden hun hoofd reeds in den helm gestoken, en konden dus niet hooren of antwoorden. Ik richtte nog een laatste vraag tot den kapitein.
"En onze wapens?" vroeg ik, "onze geweren?"
"Geweren, waartoe zouden die dienen? Vallen de bergbewoners den beer niet aan met den dolk in de hand, en is het staal niet zekerder dan het lood? Hier is een stevig lemmet; steek het in uw gordel en laat ons in zee gaan."
Ik keek naar mijn makkers. Zij waren evenals wij gewapend, maar bovendien drilde Ned Land een vreeselijkers harpoen, dien hij v����r ons vertrek in de boot had gelegd. Toen liet ik mij, evenals den kapitein, den helm opschroeven, en bracht onmiddellijk het luchttoestel in werking. Een oogenblik daarna lieten de matrozen ons ����n voor ��en in zee zakken, en op anderhalven meter diepte stonden wij toen op een met fijn zand bedekten bodem. De kapitein wenkte ons met de hand, wij volgden hem, en langs een zacht glooiende helling voortstappend, verdwenen wij weldra onder de golven.
Nu verlieten mij plotseling alle benauwende gedachten; ik werd verwonderlijk kalm. De gemakkelijkheid mijner bewegingen vermeerderde mijn gerustheid, en het vreemde van het schouwspel maakte zich geheel van mijn geest meester.
De zon verlichtte reeds genoegzaam het water. De minste voorwerpen waren zichtbaar; na tien minuten gaans waren wij op vijf meter diepte, en nu bleven wij op dezelfde hoogte. Evenals de watersnippen in een moeras, vloden troepen kleine visschen voor ons uit, die tot de ��envinnigen behoorden, omdat zij geen andere vin hadden dan aan den staart.
Het langzamerhand hooger klimmen der zon verlichtte het water hoe langer zoo meer. Op het fijne zand van den bodem volgde een weg, als het ware met ronde rotssteenen geplaveid, die met weekdieren en zo?phyten als met een tapijt bedekt waren. Ik herkende daaronder verscheidene mij reeds bekende soorten, en onder anderen ook een afschuwelijk dier, namelijk een groote krab, door Darwin reeds beschreven, en waaraan de natuur het instinct en de noodige kracht heeft gegeven om zich met kokosnooten te voeden; het dier klimt op den oever in de boomen, laat de noten vallen, opdat zij daardoor zouden barsten en opent ze dan met zijne sterke scharen. Onder de heldere golven liep de krab met een onvergelijkelijke snelheid, terwijl kleine zeeschildpadden zich slechts langzaam tusschen de rotssteenen voortbewogen.
Tegen zeven uur kwamen wij op de oesterbank, waarop millioenen parelschelpen te vinden waren. Deze kostbare weekdieren zaten aan den rotsgrond vast met een bruin weefsel, dat hun belette zich van de plaats te bewegen: in dit opzicht zijn deze dieren minder zelfs dan de mossels, wien de natuur niet alle beweegkracht ontnomen heeft.
De kapitein wees mij met de hand die verbazende opeenstapeling van schelpen, en ik begreep dat deze mijn waarlijk onuitputtelijk was, want de scheppingskracht der natuur is grooter dan de verdelgingswoede van den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 90
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.