jagen, zooals wij bij het eiland Crespo gedaan hebben, dat gaat
nog; maar om onder zee te wandelen, als men bijna zeker is er haaien te ontmoeten, dat is
iets anders! Ik weet wel dat in sommige streken, bij voorbeeld op de Andaman-eilanden,
de negers niet aarzelen, om met een dolk in de eene en een netje in de andere hand een
haai aan te vallen, maar ik weet ook, dat velen van hen, die deze vreeselijke dieren
aanvallen, niet levend terugkeeren. Bovendien ben ik geen neger, en al was ik er een, dan
geloof ik dat een aarzeling van mijn zijde wel verschoonbaar zou zijn."
En ik ging aan het droomen van haaien, die ik mij voorstelde met groote kaken, met een
ruim aantal rijen tanden gewapend, waarmee zij een mensch wel in tweeën kunnen bijten.
Ik voelde reeds wat pijn in de lenden. En dan kon ik de onverschilligheid niet verduwen,
waarmee de kapitein mij die ellendige uitnoodiging gedaan had. Zou men niet gezegd
hebben dat het niets anders was dan om den vos in zijn bosschen te gaan opjagen?
"Goed," dacht ik, "Koen zal nooit met mij mee willen gaan, en dat zal er mij van
verschoonen om den kapitein te vergezellen."
Wat Ned Land aangaat, ik beken dat ik mij niet zoo geheel van zijn voorzichtigheid
verzekerd hield. Een gevaar, hoe groot ook, had voor zijn strijdlustig karakter altijd
eenige aantrekkingskracht.
Ik begon weer in het boek van Sirr te lezen, maar ik doorbladerde het slechts
werktuigelijk; tusschen de regels in zag ik de vreeselijke geopende kaken.
Op dat oogenblik kwamen Koenraad en de Amerikaan binnen met een kalm en zelfs
vroolijk gelaat; zij wisten ook niet wat hun wachtte.
"Jongens, mijnheer," zei Ned Land, "uw kapitein Nemo, de duivel hale hem! heeft ons
een zeer aardige uitnoodiging gedaan." "O, zoo," zei ik, "gij weet dus...."
"Als mijnheer het niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad, "de kapitein van den
Nautilus heeft ons uitgenoodigd om morgen, in mijnheers gezelschap, de prachtige
parelvisscherij van Ceylon te bezoeken. Hij heeft dit zoo beleefd mogelijk gedaan."
"Heeft hij u niets meer gezegd?"
"Niets, mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "dan alleen dit dat hij u ook over die
wandeling gesproken had."
"Juist." zei ik, "en heeft hij u geen enkele bijzonderheid medegedeeld over...?"
"Niets, mijnheer. Gij gaat toch mee, niet waar?"
"Ik.... zonder twijfel. Ik zie dat gij er veel lust in hebt, Ned."
"O veel, zeer veel."
"Het is misschien gevaarlijk," voegde ik er op beteekenisvollen toon bij.
"Gevaarlijk?" vroeg Ned Land; "en dat een wandelingetje naar een oesterbank!"
De kapitein had het dus zeker onnoodig gevonden, om bij mijn makkers het denkbeeld
aan haaien op te wekken. Ik keek hen in verwarring aan, alsof zij reeds een van hunne
ledematen misten. Moest ik hen waarschuwen? Ja zeker, maar ik wist niet goed hoe ik dit
zou aanleggen.
"Mijnheer," zei Koenraad, "zal ons zeker wel eenige bijzonderheden van de
parelvisscherij willen mededeelen?"
"Over de visscherij zelf," vroeg ik, "of over de ongelukken die...."
"Over de visscherij," antwoordde Ned Land. "Het is goed het terrein te kennen vóór men
er zich op waagt."
"Welnu, gaat dan zitten, vrienden, en ik zal u alles meedeelen wat het boek van Sirr er
mij zelf van geleerd heeft."
Ned en Koen namen plaats op een rustbank, waarna de eerste mij vroeg:
"Mijnheer, wat is een parel?"
"De parel," antwoordde ik, "is voor den dichter een traan der zee, voor de Oosterlingen
een hard geworden dauwdruppel, voor de vrouwen een kostbaarheid van langwerpigen
vorm, met glasachtig uiterlijk en van een parelmoerachtige stof, welke zij aan vingers,
hals of ooren dragen, voor een scheikundige is ze een verbinding van phosphorzure en
koolzure kalk, met een weinig gelatine, en eindelijk voor de natuuronderzoekers een
eenvoudige ziekelijke afscheiding van het orgaan, dat bij zekere schelpdieren het
parelmoer doet geboren worden."
"Familie der weekdieren, klasse der koploozen, orde der schaaldieren," mompelde
Koenraad.
"Juist, geleerde Koen. Al de schaaldieren, die het parelmoer, namelijk die blauwe of
blauwachtige, violette of witte stof, welke het binnenste der schelp bekleedt, afscheiden,
zijn geschikt om parels voort te brengen."
"De mossels ook?" vroeg de Amerikaan.
"Ja, de mossels uit zekere streken van Schotland, Wales, Ierland, Saksen, Bohemen en
Frankrijk."
"Goed, dan zal ik er voortaan op letten," antwoordde de Amerikaan.
"Maar," hernam ik, "het weekdier dat bij voorkeur de parel afscheidt, is de pareloester, de
kostbare pintadine. De parel is niets anders dan een samentrekking van parelmoer, dat
een bolvormige gedaante aanneemt. Zij hecht zich aan de schelp vast of zit verborgen in
de plooien van het dierlijk lichaam. Op de schelp zit de parel altijd vast, doch in het
vleesch is zij los. De kern is reeds een klein hard lichaam, hetzij een onvruchtbaar eitje of
een zandkorrel, waarom zich jaren lang de parelmoerachtige stof afscheidt."
"Vindt
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.