20.000 Mijlen onder Zee: Oostelijk Halfrond | Page 4

Jules Verne
de verdwijning dier schepen; de gemeenschap tusschen de verschillende tanden werd, dank zij de vrees voor het gedrocht, hoe langer hoe gevaarlijker, geen wonder dus dat het publiek er zich mede bemoeide en op stelligen toon eischte, dat de zee eindelijk, het kostte wat het wilde, van dit vervaarlijk dier zou bevrijd worden.

HOOFDSTUK II
Het voor en tegen.
Toen deze gebeurtenissen plaats vonden, kwam ik juist terug van een wetenschappelijken tocht door het gebied Nebraska in de Vereenigde Staten. In mijne betrekking van hoogleeraar bij het museum van natuurlijke historie te Parijs, had het Fransche gouvernement mij aan die expeditie toegevoegd. Na zes maanden in Nebraska te hebben doorgebracht kwam ik tegen het einde van Maart met kostbare verzamelingen te New-York terug. Mijn vertrek naar Frankrijk was in het begin van Mei bepaald; ik hield mij dus bezig met het rangschikken mijner verzamelingen van planten, dieren en mineralen toen het geval met de Scotia plaats had.
Ik was volkomen op de hoogte van dit vraagstuk van den dag, hoe zou het ook anders hebben kunnen zijn? Ik had alle Amerikaansche bladen gelezen en herlezen, zonder er wijzer door geworden te zijn, dit geheim intrigeerde mij. Het was mij onmogelijk eene vaste meening te vormen, zoodat ik van het eene uiterste tot het andere verviel; dat er iets bestond kon niet meer betwijfeld worden; de ongeloovigen moesten dan het lek in de Scotia slechts eens gaan betasten.
Toen ik te New-York kwam had de belangstelling haar hoogste standpunt bereikt. Het denkbeeld van een drijvend eiland of van eene onbereikbare klip, had men geheel en al laten varen; want als die klip geene machine bevatte, hoe had zij zich dan met zulk eene verbazende snelheid kunnen verplaatsen?
Evenzeer had men het denkbeeld opgegeven dat het een drijvend wrak zou zijn, altijd alweer om de snelheid van beweging. Er bleven dus twee mogelijke oplossingen van die zaak over, zoodat men zich daaromtrent in twee partijen verdeelde; de eene partij hield vol dat het een monster was met ontzettende krachten, de andere beweerde dat het een onderzeesch schip was met eene buitengewone beweegkracht. Deze laatste veronderstelling was wel aannemelijk, maar hield geen steek tegenover het onderzoek in beide werelddeelen; het was niet waarschijnlijk dat een eenvoudig particulier zulk een werktuig ter zijner beschikking had; waar en wanneer had hij het kunnen doen vervaardigen, hoe zou hij het geheim gehouden hebben? Slechts eene regeering kon zulk een vernielend werktuig bezitten, en in deze vernielzuchtige tijden, waarin de mensch er slechts op bedacht is om de kracht en de uitwerking der oorlogswapenen te verdubbelen, kon het mogelijk zijn dat een staat buiten weten van anderen zulk een vreeselijk werktuig liet beproeven. Na de chassepots, de torpedo's; na de torpedo's, onderzeesche rammen; daarna reactie; ten minste 't is te hopen!
De veronderstelling van een oorlogswerkuig viel geheel en al in 't water na de verklaring der onderscheiden mogendheden. Omdat het hier eene zaak van algemeen belang gold en de groote vaart over den Oceaan er door leed, mocht men de oprechtheid der gouvernementen niet in twijfel trekken. Hoe kon men overigens ook aannemen dat zulk een schip gebouwd was zonder door iemand gezien te zijn? Om in zulke omstandigheden een geheim te bewaren is reeds moeielijk voor een bijzonder persoon, maar zeker onmogelijk voor eene regeering, wier handelingen voortdurend door afgunstige mogendheden worden gadegeslagen. Toen er dus een onderzoek was ingesteld in Engeland, Frankrijk, Rusland, Pruisen, Spanje, Itali?, Amerika, ja zelfs in Turkije, werd de veronderstelling van een onderzeeschen Monitor voor goed verworpen. Nu kwam het monster weder op de baan, ten spijt van de aardigheden, waarmede het door kleine bladen overstelpt werd; het is licht te begrijpen dat nu men zich eenmaal tot een levend wezen bepalen moest, de verbeelding weldra de meest dwaze veronderstellingen maakte op ichthyologisch gebied.
Bij mijne komst te New-York hadden verschillende personen mij de eer aangedaan om mij over het wonderbaarlijk verschijnsel te raadplegen. Ik had in Frankrijk een werk uitgegeven in twee kwartijnen, waarvan de titel luidde: "De geheimen van de diepten der zee." Dit boek was nog al in den smaak der geleerden gevallen, en verhief mij tot eene specialiteit in dat vrij onbekende deel der natuurlijke geschiedenis. Men vroeg mij om raad; voor zoover als ik het wezenlijke van de zaak begrijpen kon, bepaalde ik mij tot eene volstrekte ontkenning; maar weldra dreef men mij zoo in het nauw, dat ik mij bepaald moest uitdrukken; de "hoog geleerde Pierre Aronnax, hoogleeraar aan het museum te Parijs" werd door den "New-York Herald" genoodzaakt zijne meening uit te spreken.
Eindelijk liet ik mij dwingen; ik sprak omdat ik niet meer zwijgen kon; ik bekeek de zaak van alle kanten, zoowel staatkundig als wetenschappelijk, en ik geef hier slechts het slot van een zeer uitvoerig artikel, dat ik in het nommer van den 30sten April schreef:
"Derhalve," zei de ik
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 79
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.