weer was er niet beter op geworden. Het stofregende toen ik langs het meer over eene alpenweide weder in bosschen en in Oostenrijk kwam. Slechts een paal duidde hier de grens aan. Links kwamen de koppen der Marmarole van tijd tot tijd door de boomen gluren, rechts had ik de stoute hellingen van de Cristallo-groep. 't Was heerlijk wandelen in dat heerlijke mastbosch; prachtige zware boomen schoten als uitloopers omhoog op de wortels van oudere stronken, overblijfselen van de woudreuzen die voor honderd jaren hier het landschap beheerschten. Groene plekken, dicht met gras en tal van bloemen begroeid, noodigden tot rusten, vooral toen de zon even door de wolken brak. Dat zijn van die heerlijke oogenblikken, die slechts voor den voetreiziger zijn weggelegd. Bij betrokken lucht en dreigenden regen kan hij de omgeving bezien, de bosschen bewonderen, de lijnen der bergen volgen; maar hooger gaan zijn indrukken niet, tot op eens de wolken breken en de zon, te voorschijn tredend, alles bestraalt met eene zee van licht, duizend maal weerkaatst door de ontelbare druppels die als kristallen parels aan de bladeren hangen. De boomstronk waarop ik mij om te rusten had neergezet, was inwendig vermolmd, zoodat, ik zat als in een leunstoel en mijne geheele aandacht kon wijden aan de stoute lijnen der Cristallo-bergen. De aandacht ging over in staren op die rotsvormen, nu zoo fel door het waterzonnetje beschenen; en of het nu kwam door onwillekeurig terug te denken aan den naam dier bergen,--het kwam mij voor dat de uitstekende rotspunten, nat van den regen en bestraald door de zon, aan de omtrekken doorschijnend werden, en zoo kwam ik langzaam aan onder den indruk van een geheelen berg van glinsterend kristal voor mij te zien. Een gezelschap Engelschen, die aan mij--even vreemd d����r, als zij,--in bijna onverstaanbaar duitsch den weg vroegen, ontrukte mij aan de kristalbetoovering en de wandeling werd voortgezet. 't Gaat nu wat steiler omhoog; de eenigzins ongebaande weg wordt straatweg, en ik bevond mij op den pas Tre Croci, met een hotel van gelijken naam, een paar boerenwoningen en een groot douanekantoor. De lucht was weder betrokken en er kwam nu voor goed regen. Daar, op Tre Croci, wenschte ik voor dien dag mijn groote rust te houden, en tevens van het bergpanorama te genieten. De rust werd gaarne aangeboden; van uitzicht was geen sprake.
De gasten in het logement werden bediend door een paar knappe Tiroler meisjes in landsdracht; zij spraken alle talen, d. i. fransch, duitsch, engelsch, en italiaansch. Dit duitsch en italiaansch kent men daar in die grensstreken van huis uit, en beide talen zijn zoo weinig zuiver, dat men soms zijne toevlucht moet nemen tot fransch of engelsch, om zich goed verstaanbaar te maken. De kellnerinnen hadden hare taalgeleerdheid in Londen en Parijs opgedaan, en buitendien nog vele andere kundigheden. Van hare volksdracht trokken de omslagdoekjes het meest mijne aandacht. Laag om den hals gevouwen, over de borst gekruist en achter sluitend vastgespeld. De stof dier doeken was van zeer fijne witte wol, niet melk- of krijtwit, maar roomkleurig; zij waren met velerlei figuren in veelkleurige zijde bestikt, en stonden op het donker fluweelen keurslijf inderdaad heel netjes. Ik heb op de verdere reis, ook in grootere plaatsen, getracht van die doeken te koopen; maar 't schijnt eigen handwerk der draagsters te zijn en in de winkels vroeg men er zooveel geld voor, dat ik mijne vriendinnen thuis maar moet verzoeken zich met mijne technisch stellig onbeholpen beschrijving tevreden te stellen. Overigens zij hier opgemerkt, dat de Tiroler landsdracht, zelfs in de afgelegen dalen, zeldzaam wordt; ik zag haar niet dan bij uitzondering, en hier en daar door enkelen gedragen als sport costuum. In een vroeger tiental jaren werden de Tirolers nagevolgd door zoogenaamde salon-tirolers,--eene rijke bron van grappen voor de "Fliegende Bl?tter" en soortgelijke bladen maar nu bestaat er al weer een namaak van die salon-tirolers, en dat is weinig meer dan een spotvorm van het oorspronkelijke.
Maar al verdwijnt de nationale kleederdracht, en al ziet men haar voor 't meerendeel in eere gehouden zooals in Nederland de Markers dat doen, of zoo als de friessche vrouwendracht in de wafelkramen, toch heeft het Tiroler volkje in zijne bergen veel eigenaardigs bewaard. Die eigenaardigheden zijn nog het kenmerk van den oorsprong der bewoners. De meerderheid der Tirolers stamt af van de beiersche volkstammen, die zich na de groote volksverhuizingen daar nedergezet hebben; met de Zwaben en Allemannen, die met name het boven-Inndal en Vorarlberg bewonen, vormen zij het duitsch sprekende deel. In enkele dalen in Gr?den, Enneberg, en in de dalen der Avisio en Cordevole treft men bewoners aan, die oorspronkelijk derwaarts kwamen uit Grauwbunderland, en tot op heden hunne eigen taal, het Ladinisch, behielden. In Oost-Tirol zijn ook nog afstammelingen der Zuid-Slaven gevestigd. In het zuiden is het land geheel italiaansch, met het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.