in de vuist, om iederen vijand den toegang te betwisten.
Op den heuvel links, boven Sigolsheim, ziet ge den witten voorgevel van een ander kasteel, thans bewoond door den gewezen bisschop van Straatsburg, Monseigneur R?ss, die zich zoo roemrijk onderscheiden en zoo groote aanspraak op aller dankbaarheid verworven heeft gedurende de treurige dagen van het beleg der stad in den nazomer van 1870. Van het terras van het kasteel van Sigolsheim heeft men een der schoonste uitzichten over de vlakte van den Elzas, waar de Fecht, wegduikende onder den lommer der boomen, door de groene velden slingert. De eerwaardige prelaat, dien wij met zijn gezegenden, krachtvollen ouderdom geluk wenschen, beklaagt zich alleen over de zwakheid zijner beenen. Nadat de bisschop, op zijn twee-en-negentigste jaar, een val heeft gedaan, zijn die beenen niet meer zoo vlug als vroeger.
Terwijl wij een glaasje koppigen tokayer drinken, die in den tuin van het kasteel groeit, deelt de oude bisschop ons zijne meening mede, dat het welbekende Leugenveld, waar Lodewijk de Vrome door zijn leger verraden werd, in de nabijheid van Sigolsheim is te zoeken. Althans de kroniekschrijver Nithard zegt uitdrukkelijk dat het kamp van de zonen des Keizers in de buurt van die plaats was opgeslagen: Juxtaque Sigwaldi montem castra ponunt.--De tokayer, waarvan ik zoo even sprak, komt van den wijnstok, uit Hongarije overgeplant door Lazarus von Schwendi, den bekenden veldheer van Keizer Maximiliaan, die de Turken bij Tokay versloeg. In 1563 ontving Schwendi, tot belooning van zijne diensten, de heerlijkheid Hohenlandsberg, waartoe ook Kientzheim behoorde. Hij woonde in het tegenwoordige kasteel van Grolberg; in de kerk ziet men nog zijn grafsteen, met dien van zijn zoon. De ridders zijn in hoog-relief, in volle wapenrusting, blootshoofds, met het zwaard op zijde, de hand op hun helm en hun ijzeren handschoenen.--Boven de poort van Kientzheim ziet ge, in den steen uitgehouwen, een monsterachtigen kop, die tegen de voorbijgangers de tong uitsteekt. Wil hij ze uitlachen, omdat zij van den wijn des lands gedronken hebben?
De familie van Golberg is beroemd in de magistratuur. Een harer leden, Philippe-Aim��, in 1786 te Colmar geboren, is een der schrijvers van de Antiquit��s de l'Alsace, die hij met Godfried Schweigh?user heeft uitgegeven. Schweigh?user was de zoon van den geleerden hellenist, den uitgever van Appianus, Athen?us en Polybius; hij was professor in de klassieke letterkunde aan de hoogeschool te Straatsburg. Philippe de Golberg, raadsheer in het hof van appel te Colmar, vervolgens procureur-generaal en lid van de Kamer van afgevaardigden, had Schlosser en Niebuhr vertaald, belangrijke philologische studi?n geschreven over Tibullus, Cicero en Suetonius, en de beschrijving van Zwitserland geleverd voor het Univers pittoresque van Didot. Het groote werk over de oudheden van den Elzas is eene aanvulling van de Alsatia illustrata van Schoepflin, in 1772 uitgegeven, en een waardig monument van de archeologie des lands, eene bron, waaruit alle volgende geschiedschrijvers steeds zullen moeten putten. Schoepflin had vooral zijne aandacht gewijd aan de keltische en gallo-romeinsche oudheden; evenzoo Oberlin en Silbermann, die evenwel ook de monumenten uit de middeleeuwen binnen den kring hunner beschouwing begonnen op te nemen. Golberg en Schweigh?user verdeelden den arbeid onder elkander: de een bestudeerde de antiquiteiten en monumenten in het departement van den Boven-Rijn, de andere in het departement van den Beneden-Rijn. Hun gemeenschappelijken arbeid zag, in 1828, te Mulhausen het licht, in twee groote, prachtig ge?llustreerde folio deelen.
De oudheidkundige onderzoekingen en nasporingen worden in den Elzas nog steeds met grooten ijver voortgezet. Er heeft zich eene speciale commissie gevormd voor de instandhouding van de historische monumenten des lands; haar voorzitter, de kanunnik Straub, is belast met de uitgave van een tijdschrift, dat de belangstelling voor deze studie levendig houdt. Staats- en gemeentebesturen werken ijverig mede en verleenen met milde hand de noodige subsidi?n, om de historische monumenten in stand te houden en ze, voor zooveel dat binnen menschelijk vermogen ligt, voor een ontijdigen ondergang te bewaren.
XII
De Weiss uit de vallei van Orbey ontmoet de Fecht bij de bosschen van het Niederwald, niet ver van het station Bennweier. Bij de groote brug van Ingersheim is de bedding van de Fecht in den zomer dikwijls droog; maar wat lager, te midden der bosschen en weiden, herleeft het rivierke weer. Als de bedding droog is, levert zij een treurigen aanblik op. Dorre kiezelbanken wijzen den loop des waters aan, en bereiken somwijlen eene lengte van ettelijke honderden ellen. Hoogstens baant zich een dunne waterstraal al kronkelend een moeizamen weg door de banken van kiezelsteen, die hier en daar bijna de hoogte der oevers bereiken. Het is alsof ge eene of andere wadi in de Sahara voor u zaagt, ver van bewoonde streken, aan zich zelve overgelaten. En inderdaad is de Fecht, na haar doorgang onder de fraaie steenen brug van Ingersheim, aan zich zelve overgelaten, want anders zou zij zoo niet, geheel naar willekeur, toomeloos en tuchteloos rondzwerven,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.