ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij uwe Gali?ne wilt redden! Ren door, sterke Gringolet, als gij uw meester intijds wilt brengen!
Helaas! een diepe en breede stroom scheidt hen nog. Onze spanning vermeerdert. Gringolet snuift en besnuffelt den oever, en eene goede plek gevonden hebbende, springt het kloeke ros in het water en zwemt het over.
Nu is Gali?ne gered? Onze spanning is ten top. Rogier! Rogier! hoe kunt gij nog dralen--voort, voort! Maar neen, trillend van ongeduld en vrees, moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok.
En dàn kwam de vreeselijke strijd.
Rogier rijdt zijn vijand te gemoet. Dek u met uw schild, roept hij hem toe, en verdedig uw lijf! De zwarte laat zijne prooi los en stelt zich te weer.
Doe decten si sich op die wile: En vlogen noit twee pile Daer men mede sciet in bogen, So sere als si te gader vlogen, Hen waren noit ridders haer genoot, Also di twee soo sterc ende groot: Het scenen beide twee liebaerden, Ende elc sloech andren metten swaerden Van haren helmen grote stucken Dat si op hare artsoenen bucken. Van haren slagen waren si milde In stucken liggen hare scilden ........................... Rogier was verheuget sere Ende zeide: vrient, bi onzen Here Ic wane gi zult nu ontgelden Als u God niet langer ne spaert. Rogiere die hevet zijn swaert geheven Ende hevet den swarten geslegen Dat hi den helm altemale Cloofde ende den hoet van stale. ........................... Doe ginc Rogier ter selver stede Daer di Ridder lach gewont Ends dede hem den helm af en sach Of hi jegens hem spreken mag. Hi lach in onmacht van de slagen, Rogier die peinsde of hi iet sage Daer hi hem mede conde genesen. Sijns selven helm nam hi te desen, Ende liep er mede ter rivieren Ende haalde water en laefde hem sciere, Ende looc die wonde tot hi bequam.
Maar ik was te veel in strijdlust ontstoken om deze grootmoedigheid te achten.
Ha! ik greep een ouden sabel, waarmede mijn vader was uitgetrokken met de schutterij. Verroest zat hij in de scheede geklemd, eindelijk trok ik hem met geweld er uit. Ik voelde den geest van den strijdbaren ridder in mij varen, en mij op een stoel te paard zettende, kon ik niet nalaten een zestal oude folianten (het waren Grieksche werken, en daar had ik toen in mijne romantische bui een hekel aan) met hevigheid aan te vallen. Ik hakte er op in, dat zij door elkaar vlogen, ik werd hoe langer hoe meer opgewonden, ik dacht om den Razenden Roeland, om Walewein en Percheval, om Rogier--niet om Don Quijot, want ik vond dit toen eene zeer ongepaste satire. Mijn kling vloog rond, ik hakte van den aardbol een stuk van de kust van Madagascar af, ik kon het niet laten een grooten gladiator van pleister een klap op zijn arm te geven, even maar om te beproeven, hoe hard ik wel zou kunnen slaan, voordat hij brak--maar als ik hem eens brak?--even maar, niet hard, niet te hard, maar alleen hard genoeg om hem niet te breken, tot de uiterste grens, waar de breekbaarheid begint, juist dát was zoo uitlokkend,--er is iets heerlijks, iets bedwelmends, iets onwederstaanbaar verleidelijks in het beproeven van iets, dat gevaar in heeft--zóó--nu nog één....
* * * * *
Het was te hard geweest, veel te hard, dat is duidelijk; lieve hemel! de arm lag er naast op den grond. Maar dat was nog weinig. De ellendige gladiator nam verliefd eene naast hem staande Venus in zijn anderen arm, sleepte haar in zijne omhelzing met zich mede en liet deze liefelijke godin, vlak voorover, plat op haar neus vallen.
Ik hoorde voetstappen de trap opkomen, had nauwelijks tijd de beelden weer recht te zetten, den gladiator met zijn gebroken arm tegen den muur, en zijn rug gekeerd (zoo gaat het meer in de wereld) naar de schoonheid, die hij ten val had gebracht, eene schoonheid, die nu, met platgedrukten neus, eene Hottentotsche Venus geleek, en terwijl ik met angst de nadering der voetstappen, die ik voelde, dat die van mijn vader waren, afwachtte, zette ik mij weder aan het lezen.
Maar ach! Gali?ne en Rogier en het gansche boek hadden op dat oogenblik hun aantrekkelijkheid verloren, en te midden van mijn angst had ik een gevoel als iemand, die zelf een schoonen droom en een ideaal heeft vernietigd, en alsof ik het dichterlijk en tooverachtig waas, dat over die figuren uit het verre verleden ligt, gescheurd en vaneengereten had.
De voetstappen naderden; wat zou ik zeggen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.