Van vijf moderne dichters | Page 9

Willem Kloos
de muiter,?Waar is de dief??Vang je, hoogfluiter,?Gouden gerief?
Bonte trompetter,?Boven den tijd?Wekt uw geschetter?Werelden wijd!?Wekt ze, tot leven,?Zonnig en blond,?Boven den beven-?-Den horizont!
STORMLIEDEREN
I
Zie, de luchten waaien tot een duister ruim?En de wind wordt vrijheer van den vloed?En de bladers dansen op z'n dolle luim?De muziek der regens tegemoet.
Uit de zomerstilte barst het herfstjolijt:?Elke boom een feestzaal vol gedruisch,?Elke beek een doorgang vol bedrijvigheid,?Ieder dal een open lustig huis.
In z'n Oostersch tooisel trekt de laatste trein?Van genot en leven door den dag;?'k Zie de vlinders varen op het stormrefrein?Onder rijke overzeesche vlag.
Schelle najaarskelken bloeien wild en bont?Aan de zwarte steilten van den dood,?Of de laatste leefkracht door hun koop'ren mond?Op uitdagend zingen henenvlood.
Dit is heerlijk einden, dit is nedergaan?Zonder ijd'le klacht en zonder spijt?Op de donkre hobo's van den nachtorkaan?Tot den diepsten burcht der eeuwigheid.
II
De stormbruid ruit de bladers op?Tegen het oude woudgezag:?Beter in ����n roes te vergaan?Dan te verdruilen dag aan dag.?Hoor je dat ruischen, breed en frisch??Hoor je dat golven, zwaar en groot??Dat is de opstandigheid die luid?Aan de verstarring weerstand bood.
Wie nu niet tot de daad ontwaakt?Moet tot de pit verschimmeld zijn.?Daar is geen lust, geen droefenis?Te machtig voor dit hoog gedein.?Daar is geen enk'le ziel te zacht,?Daar is geen enk'le borst te broos;?Daar is maar ����n meesleepend lied?Van stormgeluk, al eindeloos.
En wat nog nooit gevlogen heeft?Schiet slank en snel de wolken in;?En wat nog nooit bewogen heeft?Rukt van zijn vastgeroeste pin.?En uit de vlakte en den vloed?En over zee en bergbazalt?Borrelt en breekt de bende baan?Die duisternis en nevel spalt.
Waarheen dit luisterrijke spel,?Waarheen dit weergaloos gewiel??Tot d'opperste vollustigheid,?Tot de bestemming van de ziel;?Tot stillen hermelijnen nacht,?Volmaakt van lijn en tinteling,?Waar alles alles is gevuld?Van glanzende verzadiging.
III
O groote ruischelaar,?Snelwiekig wonder;?Hoe wordt de kranke dag?Zevenmaal gezonder?Als g'uit de wolken scheert,?Als g'aan de vlakte veert,?Als ge de golven keert?Over en onder.
O groote ruischelaar,?Breedvlerkig wezen,?Nauw staat de hemel vol?Regen gerezen,?Of met een schuddering?Van uw gezwaaiden zwing?Zwiept gij de zonnesching?Over de vreezen.
Wolkenrot, wintergod,?Waar werpt g'uw anker??Zee?n zijn veel te klein,?Bergen te wankel.?'t Sterrenheir stilt u niet,?Nachtdonker drilt u niet,?Maanvre�� vermildt u niet,?Bandlooze zwanker!
Doch zijn uw wegen ook?Wild, woest en woedig,?Ergens in 't ongezien?Wordt ge vroom en vroedig.?Splijt u een sterker wil,?Siddert uw albedil,?Staat gij gebogen stil,?Eindloos ootmoedig.
IV
Hoezee! daar jaagt het heksenspan?Der dolle regenbenden an!?Ze dragen sneeuwen hoozen,?Een rok van waterrozen,?Een schel blazoen, een felle speer,?Aan ied're steek een raveveer....?Ze blikken op noch omme,?Lijk een bezeten dromme?Ze suizen over struik en blom?En slaan de bange boomen krom....?Berg weg, berg weg uw leven!?Het is haar ��l om 't even.?En wilt ge niet, al goed, al goed,?Ze rijde' u schaat'rend onder heur voet!?De vaart schiet zwarte vlerken aan,?Wil uit zijn donker bed vandaan?En heft zich boven 't gele riet?En huilt zijn eigen zegelied?En werpt zijn brosse schuimen?Lijk uitgewaaide pluimen?En steigert aan den steilen wal?En slaat terug in boozen val?En dindert op in stroomen?En kan niet hooger komen;?De rosse ruiters daav'ren rond?En springen in zijn zwarten mond?En dansen op zijn duister oog?En spannen hem een zilverboog?En roetsen voort en verder?Lijk kudden zonder herder....?De luchte leeft van perelsop,?Het klettert van heur speren op,?Ze klirren met heur sporen?Weerszij��n van den toren?En steken hem in ����nen klap?In grauw-geweven nonnekap.?En voort en voort geschuierd!?De molen moet gesluierd!?O zie dat kleene huisken staan!?Het krijgt een wollen buisken aan.?Hoor hoor dat druischen, drusten?Lijk opgebarsten fusten....?Hoessa! de appel ploft terneer:?Een bobbel bloed in 't regenmeer.?Hoessa! de peer scheurt van den tak:?Een klompe goud in 't parelvlak!?Hoessa! de noot is 't verste,?Zij tuimelt blankgebersten....?En immer immer holder aan;?Daar is geen tijd voor stille staan!?Ze donderen maar schots en schol?En plonderen de grachten vol,?Verdrinken kruid en zode?En rennen zich ten doode;?Ze zuigen in het taaie slik?En juichen er heur laatsten snik.
VERZEN VAN CAREL SCHARTEN
HET SMEULEND VUUR[*]
Ik min u, smeulend vuur,?ik min uw stille dichtheid,?waarin het sluim'rend licht leit?te wachten op zijn uur!
Ik min u in de morgen,?die in het Oosten staat?met aarzelend gelaat?en houdt haar gloed verborgen.
Ik min u in den avond,?die sterft in lang verbloeden,?met diepe en diep're gloeden?zijn duistren moorder lavend.
Ik min u in den zang,?die in zijn klare kracht?bet����mt de zware pracht?van Hartstochts hoog verlang.
Ik min u in de kleuren,?beslagen van den gloed?die hen versmelten doet;?en 'k min u in de geuren,
die zweemen van een mond,?dat rood en vochtig ooft,?wanneer Zij om mijn hoofd?de schuchtere armen rondt....
Ik min u, smeulend vuur,?ik min uw donker branden,?dat achter bleeke wanden?waakt en wacht op zijn uur!
1910
[Voetnoot *: Voorzang tot den gelijknamigen cyclus.]
ZOMER-MORGEN IN DEN JARDIN DU?LUXEMBOURG (fragment)
"Hangt niet ons' Liefde door dien frisschen tuin??Vonkelt zij niet in 't waai'rend water-waas,?dat sproeit het glanzend gras, en d����r dat gaas,?verstuivend in den wind, glijdt zij niet schuin
in ijle regenbogen en wuift op?en wiekt een lichtend-groene boomgrot binnen,?waar wazig-druiveblauwe duiven minnen??Die rukken hunne snavels, dan vliegt op
't duikende duifje en klapwiekt blanker wiek?de doffer, 't klaar geblaarte slaand!... Zie, bloesems?vallen voor uwen voet! o, in ons' boezems?is 't schoon
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.