Van t viooltje dat weten wilde | Page 5

Maria Catherina Metz-Koning
blank, van de oogen tot aan het donkere haar, hield hij flink. Als zooeven klommen licht-plekjes tegen hem op.
--Het licht van haar stem heeft hij in zijn oogen! Het licht van haar hoofd, is op zijn hoofd! jubelde 't viooltje weer.
De Man keek recht voor zich uit; alsof hij iets zag daar.
--Waar kijkt hij nu naar? fluisterde het blauwe bloempje.
--Naar niets!
--Jawel! ik weet het: hij ziet het licht van haar stem!
--Ik houd het er voor, dat hij weer veel te doen heeft, en daaraan denkt. Vader zei altijd: Al wat er bij de menschen gebeurt, is, omdat ze veel te doen hebben.
--Hij zag het licht van haar stem!
--Och, gekheid! Dat is allemaal gekheid! Jij begrijpt daar niets van! Met dat "laatste avond!" Je begrijpt er niets van! Ze hadden veel verstandiger gedaan, als ze hier een beetje waren blijven praten, net als wij; en dat zouden ze veel liever gedaan hebben ook! De laatste avond! Net of 't ooit een laatste avond hoeft te zijn, als je niet wilt! Behalve als je leven uit is natuurlijk; dan kan je er niets aan doen. Allemaal gekheid... stomheid... Natuurlijk doen ze weer zoo, omdat ze wat te doen hebben, ieder op een andere plaats! Ik zou zeggen: ik wil niets te doen hebben!
--Ik zou zeggen: ik wil het licht zien in je stem!
--Allemaal gekheid! Ze hadden doodeenvoudig bij elkaar moeten blijven, en alles vertellen wat ze te zeggen hadden!
--Ik zou zeggen: het licht dat op jouw hoofd is, moet ook op 't mijne wezen!
--Vader zei: ze doen haast altijd iets anders, dan waar ze zin in hebben. Weet je wanneer een paar menschen bij elkaar blijven? Als ze een papier hebben waarop staat dat ze het moeten doen. Dan doen ze 't, al zouden ze veel liever niet bij elkaar blijven.
--Dan ben ik maar blij, dat ik geen mensch ben! Ik zou niet willen, dat iemand bij me bleef om een papier, of hoe noem je 't. Ik zou zeggen: je moet heel graag blijven of heengaan! Ik zou 't wat naar vinden, als iemand tegen me zei: liever zou ik heengaan; maar ik moet bij je blijven.
--Ja, maar, dat zeggen ze niet! Ze zeggen immers nooit iets, als ze wat te vertellen hebben? "De waarheid" is uit den duivel, zeggen ze. "Niets doen", "waarom zeggen" en "de waarheid" zijn samen de duivel, zei Vader; en het een komt uit het ander voort.
--Dan vind ik den duivel zoo erg niet!
--Neen, ik ook niet. Maar vader zei altijd: de menschen zijn erge deftige dieren; en soms niet kwaad ook; maar dom!!
--Hoe kwam je vader bij de menschen?
--Ze hebben hem meegenomen! We zaten met ons allen in een sloot, dicht bij een menschenhuis. Eens op een avond zat vader op het land, naar de lucht te kijken, zooals we meestal doen bij mooi weer. Toen kwam er heel stil een mensch op hem af, en pakte hem beet, en nam hem mee in het huis. Daar zette hij hem in een glazen kastje, half vol water, met een laddertje er in voor vader zijn tijdverdrijf, denk ik. Ze waren niet kwaad voor hem, gaven hem genoeg te eten en keken dikwijls naar hem. Vader vond het dan ook in 't begin wel aardig bij de menschen, en lachte zich soms half dood om al de malligheid die hij zag vertoonen. Later begon het hem te vervelen. Eens, op een dag toen de zon buiten zoo lekker scheen, dat vader boven op het laddertje geklommen was, om er tenminste iets van te zien, begon hij zoo te verlangen, om uit het donkere huis weg te komen, dat hij de kat, dat is een dier dat ook bij de menschen woont, eens vriendelijk aansprak, en verzocht even tegen het glazen huisje te stooten, opdat het om zou vallen, en vader zou kunnen ontsnappen.
De kat, die erg trotsch is op haar voorzichtige manieren, en er zich altijd veel op laat voorstaan dat ze haast nooit iets omgooit, had er geen zin in. Ze bleef vader met haar groene, knippende oogen maar al aanstaren. Op eens komt een van de kleine menschen, die in het huis woonden, op de kat af, en knijpt haar in den staart. De kat schrikt, en springt net tegen het glazen huisje van vader aan. Het huisje valt om, en vader neemt de gelegenheid waar, om uit een gat van het menschenhuis te springen, en gauw de sloot weer op te zoeken. We vonden het allemaal erg prettig dat hij terug was; want hij kon zoo mooi van zijn avonturen vertellen toen!
Maar nu wordt het tijd om te gaan slapen, vindt je ook niet?
--Blijf je hier? zei verheugd het viooltje.
--Och, jawel, als ik je daar plezier mee kan doen.
--O, heel veel! Zie je, ik ben altijd zoo alleen... en dan... je bent zoo
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 46
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.