is me wat aan vast! Ze maken huizen, heel hoog soms, waarin groote troepen bijeen wonen; en ze zijn altijd aan 't sjouwen, en hebben het altijd druk.
En dan klagen ze weer, over de drukte die ze zelf eerst maken. Niets doen, 't prettigste wat er is, mogen ze nooit. Dat leeren ze al heel vroeg. Er zijn er, die nooit eens echt rustig buiten hun huizen zijn: zoo onder de boomen, of in een weiland! En begrijpen?... Begrijpen doen ze niets! Niet eens, hoe je je echt lekker voelt. Ik houd het er voor, dat ze niet eens weten: hoe jij en ik leven. Vader zei, dat ze van alles opschrijven in boeken. Dat zijn groote, vierkante dingen van allerlei kleur, van binnen wit, met zwarte kriebeltjes. Allemaal leugens! zei vader, die ze verzinnen, omdat ze eigenlijk niets weten. Nu, ik voor mij, geloof dat vader overdreef. Er zullen toch niet enkel leugens in staan? Wel geloof ik, dat die boeken er ook al weer zijn, om maar veel te doen hebben.--
--Wat is dat nu weer! riep bevend 't viooltje. Over het blank beplekte pad, kwamen twee hooge gedaanten aan: een donkere en een lichte.
--Stil, fluisterde de kikker: dat zijn menschen Die zwarte noemen ze: Man; die witte: Vrouw.
Houd je doodstil, als ik je raden mag; want je kunt ze nooit vertrouwen. Als ze je zien, nemen ze je mee, en dan gooien ze je soms een eind verder op den weg neer, waar je sterven kunt!
Het hoofd van de Vrouw, nu helder in een plek maanlicht, dan donker in de schaduw, was gebogen. Terwijl ze ging, was 't of lichtplekken opkropen tegen haar witte kleed, tot aan haar hoofd, waar ze dan even straalden en verdwenen.
Zoo zag het viooltje.
Den Man kon ze niet zoo goed zien. Ze zag alleen zijn hoofd lichten, boven het hoofd van de Vrouw.
Toen kwam zacht lieve muziek door de stilte.
De Vrouw zei: "Wat is het hier mooi!" en zag niet op.
De Man zag haar aan, en zei: "Ja."
Toen weer stilte.
Langzaam, heel langzaam gingen ze voorbij, alsof het zand hun voeten vast hield; en ze spraken niet.
--Waarom zeggen ze niets meer? fluisterde 't viooltje, dat hun stemmen mooi vond.
--Vader zei altijd: Als ze niets te zeggen hebben, dan praten de menschen; en als ze wel wat te zeggen hebben, dan zwijgen ze. Stom! eenvoudig stom!
Het viooltje vond dit heel jammer. Ze had de Vrouw nog zoo gaarne iets hooren zeggen; maar ze zag beiden verder en verder gaan, al maar zwijgend.
Opeens hoorde ze in de verte ritselen, en zag ze hen weer komen.
--Daar komen ze weer! mopperde de kikker. Met dat gezanik! Je durft je niet te bewegen, zoolang ze in de buurt zijn!
Nu was de Man het dichtst bij het viooltje.
Hij zag de Vrouw weer aan en zei: "Dit is de laatste avond"; en toen: "Ik heb je nog zooveel te zeggen!"....
De Vrouw zag hem ook aan. Het viooltje kon haar oogen niet zien, want haar gezicht was juist in de schaduw; maar geoefend door 't lange luisteren naar het eentonige zingen der dennen, kon ze zien met haar gehoor, en hoorde ze licht in de stem van de Vrouw, die zei: "Zeg liever niets. Het is niet noodig en beter zoo."....
Verder gingen ze weer op het zachte pad, stil als schimmen. Nu, over hun rug, daalden de lichtplekken tot aan hun voeten, en bleven dan strak liggen op den grond.
--Zie je wel! fluisterde triomphantelijk de kikker; als hij iets te zeggen heeft, dan moet hij maar niet spreken! Stom of niet? En dat doen ze nu allemaal, om later maar weer veel te doen te hebben. Daar ben ik zeker van!
--Ik wou dat de Vrouw nog terug kwam! zei 't viooltje; haar halsje rekkende, om te zien, het witte kleed, dat donkerder en donkerder werd.
--Vindt je dat dan zoo prettig?
--Ja, er is licht op haar hoofd, en licht in haar stem... en... ik houd zoo van licht!
--Je bent een grappig klein ding! Licht in haar stem! Of je licht hooren kunt! Weet je wat? Je bent overspannen van 't vele denken en van 't alleen zijn! Licht in haar stem! Hoe kom je er aan?
--Er is licht in haar stem, en licht op haar hoofd. Ik wou dat ze weer kwam!
--Op haar hoofd is blond haar, dat glanst in 't maanlicht!
--Er is licht in haar stem! De Man moet licht in haar stem gezien hebben!
--Haar stem was niet onaangenaam. Ik houd het er voor, dat ze niet kwaad is. Stil, daar komt de Man weer! O! O! wat een gezanik! mopperde de kikker, die juist bezig was zijn lenig lichaam wat uit te rekken, en nu weer onbeweeglijk, als levenloos, ging zitten.
--Het licht van haar stem heeft hij in zijn oogen! juichte zacht 't viooltje.
De man ging vlug. Zijn hoofd, met hoog
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.