verandering in dezen toestand is niet te hopen: bovendien, zijn deze stammen niet door den loop der dingen gedoemd, om bij den voortgang der beschaving van de aarde te verdwijnen?
Toen wij tegen den avond ons kamp opsloegen, zagen wij tot onze groote verwondering een wilde uit het woud en op ons afkomen. Weldra herkenden wij in hem een der Siriniris, die wij reeds mijlen ver waanden. Op de vragen van Pepe Garcia gaf hij ten antwoord dat hij, nadat hij ons verlaten had, een anta (tapir) had nagezet, die hij met drie lanssteken had getroffen, maar die hem toch nog ontkomen was. Onze tolk liet zich door dien leugen niet beetnemen. Hij zeide tot den Siriniri, dat een tapir zich niet zoo dicht liet naderen, dat men hem met eene lans treffen kon; vervolgens keerde hij hem den rug toe, en verweet hem dat hij een verspieder was. De Chuncho, die ons inderdaad alleen gevolgd was om te zien waarheen wij gingen, en waar wij ons kamp zouden opslaan, begreep dat zijn vertelseltje geen ingang vond. Zonder een woord te spreken, maar ook zonder de minste verlegenheid te toonen, groette hij ons met de hand, keerde naar de rivier terug en zwom naar den overkant. Daar gekomen, keerde hij zich nog eens om, wenkte ons op nieuw zijn afscheid toe, en verdween in het bosch.
Des nachts werden wij door een geweldige regenbui overvallen, die ons doornat maakte. Toen wij des morgens, nog druipende van het water, wakker werden, en naar den anderen oever zagen, was het eerste wat ons in het oog viel, wederom onze wilde van den vorigen dag, op een boomstam gezeten, en bezig met ons gade te slaan. Drie vrouwen zaten bij hem op den grond. Toen Pepe Garcia hem, gekscherend, met zijne vuist dreigde, hield de Chuncho dit voor een wenk om over te komen: aanstonds sprong hij in het water, en zwom naar onzen kant. Toen hij uit het water kwam, beefde de arme drommel als een blad; maar hoewel zijne tanden klapperden van koude, werd hij toch nog meer door het pak, waarin onze messen en bijlen waren geborgen, aangetrokken, dan door het vuur, dat onze lieden bezig waren aan te steken. Na ons ontbijt te hebben gebruikt, waaraan de Chuncho deel nam, maakten wij ons gereed onzen tocht te vervolgen. Wij deelden hem dat mede, tevens met onzen wensch, dat hij zich zou verwijderen. Hij begreep dat het ons ditmaal ernst was, wenkte ons zijn afscheid toe, wierp een begeerigen blik op onze messen, sprong in de rivier, en zwom naar den overkant, waar de drie vrouwen hem nog altijd wachtten.
II.
De oever van den Cconi, dien wij volgden, bleef altijd even dor en eentonig; daarentegen zagen wij langs den anderen oever een onafgebroken heuvelreeks, met dicht bosch bedekt, en met zachte hellingen afdalende tot de weelderig begroeide oevers der rivier. Onze Bolivianen meenden, dat zij wellicht in die bosschen kinaboomen zouden vinden; wij besloten daarom van de eerste gelegenheid de beste gebruik te maken om den tegenoverliggenden oever te bereiken. Natuurlijk moesten wij daartoe eene waadbare plaats afwachten. Den volgenden dag kwamen wij aan een punt, waar eene bank of een rotsachtig eiland de rivier in twee armen splitste, en dus den overtocht gemakkelijker maakte. Daar stond echter tegenover, dat deze bank de snelvlietende wateren in hare vaart tegenhield, en daardoor eene branding deed ontstaan, die niet zonder gevaar was. Aan waden viel niet te denken: te minder daar iedere arm stellig vijftien tot twintig ellen breed was. Eindelijk kwam een onzer Bolivianen op een gelukkigen inval. Door een zijner kameraden geholpen, begon hij de biezen af te snijden, die langs den oever groeiden. Toen zij een genoegzamen voorraad hadden, maakten zij daarvan een grooten bos, die in de rivier werd geworpen, en waaraan een touw werd vastgemaakt. De Boliviaan, die het eerst op deze gedachte gekomen was, wilde nu ook de proef nemen. Zich ontkleed hebbende, zette hij zich schrijlings op den bos, stiet van wal, en trachtte met behulp van een stok, die als pagaai dienst deed, het eiland te bereiken. Zijn makker hield het uiteinde van het touw vast, en belette daardoor het biezen vlot met den stroom af te drijven. Tot tweemaal toe mislukte de proef; maar voor de derde maal gelukte het den koenen varensgast de bank te bereiken. Dadelijk haalde hij zijn vlot op den oever, maakte het touw los, bevestigde dat stevig aan eene uitstekende rotspunt, en riep zijn kameraad toe, het stevig aan te trekken. Wij begrepen nu waartoe het strak gespannen touw dienen moest. Een voor een gingen wij nu te water, dat ons bijna tot aan de lippen kwam, omklemden het touw, en baanden ons zoo, niet zonder moeite, een weg door de schuimende, snelvlietende rivier, tot aan het eilandje, waar wij behouden
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.