Tocht naar de dalen van den kinaboom (Peru) | Page 8

Paul Marcoy
aandacht te trekken; dan had hij met zijne hand gewezen in de richting, waarin het vlot verdwenen was. Toen hij bemerkte dat ik zijne bedoeling niet begreep, had hij gepoogd mij iets toe te roepen: maar de afstand en het gedruisch van het water hadden mij belet daarvan iets te begrijpen. Drie woorden slechts: _Seguir la orilla_--den oever volgen--waren tot mij overgewaaid.
Inmiddels was de tijd verloopen: de dag ging ten einde en de zonneschijf stond op het punt achter de wouden aan de overzijde te verdwijnen. Het naderen van den avond maakte mijn toestand nog moeielijker. Naarmate het landschap om mij heen donkerder en somberder werd, voelde ik mijn moed zinken: honger en vermoeidheid deden daarbij het hunne om mij in eene ongelukkige stemming te brengen. Ik poogde wat te rusten, en ging op den grond liggen, na vooraf de steenen een weinig te hebben weggeruimd. Daar kon ik in de verte ons kamp zien, waar onze lieden druk in de weer waren. Die beweging hinderde mij: het kwam mij voor, of niemand zich om mij bekommerde; ik gevoelde mij bijna als een schijndoode, die zelf getuige is, hoe spoedig de achtergeblevenen hem vergeten, en zijne plaats wordt ingenomen. Ik was onbillijk, want onze makkers daar ginds konden op dit oogenblik niets voor mij doen; maar de verlatenheid waarin ik mij bevond, en de honger, die mij feller begon te pijnigen, deden mij mijne gewone bedaardheid en tegenwoordigheid van geest verliezen.
Het was nu allengs volkomen duister geworden: in het bosch heerschte eene diepe stilte; het algemeene zwijgen der natuur werd alleen door het ruischen der rivier afgebroken. Somwijlen hoorde ik daarboven uit het luide gepraat en gelach van ons volk, gelegerd rondom het vuur, waarvan ik den rossen weerschijn zag, en waarop nu ongetwijfeld de spijs voor het avondmaal werd gekookt. Na verloop van eenigen tijd verbleekte de vuurgloed, en zwegen de stemmen onzer makkers: het werd nu volkomen stil. Het was mij evenwel niet mogelijk te slapen; maar tegen den ochtend viel ik toch, door vermoeidheid en uitputting, in eene soort van verdooving, die mij het bewustzijn van mijn toestand deed verliezen. Terwijl ik zoo dommelde, half wakend, half droomend, werd mijne aandacht gewekt door een zwakken kreet, die mij uit de verte tegenklonk, en na eenige oogenblikken door een tweeden gevolgd werd. Het geluid kwam niet uit ons kamp, waar alles nog in diepe rust gedompeld was. Maar vanwaar kwam het dan? Ik richtte mij op, om zoo mogelijk de richting te onderkennen, vanwaar dit geluid gekomen was, toen een derde kreet mijn oor trof. Ditmaal scheen het uit het woud te komen langs den oever, waarop ik mij bevond. Mijn eerste gedachte was te antwoorden; maar bij later overleg kwam ik daarvan terug. Het was toch volstrekt niet zeker, dat dit geluid werkelijk door een mensch werd voortgebracht: ik wist bij ondervinding, hoever de spotvogel of carpintero van Morayaca het in de nabootsing der menschelijke stem had gebracht.
Terwijl ik nog hierover in twijfel stond, vernam ik eensklaps verscheidene stemmen, maar thans van zoo nabij en zoo duidelijk, dat ik niet alleen niet langer twijfelen kon of ik werkelijk met menschen te doen had, maar zelfs deze stemmen meende te herkennen als die onzer ongelukkige schipbreukelingen. Ik stond haastig op, en liep naar het woud, waarvan de takken met kracht ter zijde werden gebogen. Zijt gij het Perez? riep ik.--Ik zelf Pablo, antwoordde mij de kolonel.--Buenas noches, senor, (goeden nacht, mijnheer) zeiden de Bolivianen. Eenige minuten later waren wij allen bijeen en drukten elkander hartelijk de hand.
Toen de eerste aandoening voorbij was, vroeg ik aan onze vrienden, door welk wonder zij aan het dreigende en naar onze meening onvermijdelijke doodsgevaar waren ontsnapt. Eusebio verhaalde mij wat er gebeurd was. Ook hij had in het eerste oogenblik niet anders gedacht, dan dat zijn laatste uur gekomen was; maar zijn heilige patroon, dien hij in dien uitersten nood had aangeroepen, was hun te hulp gekomen. Het vlot, met duizelingwekkende snelheid door den stroom medegesleept, was reeds vier krommingen der rivier doorgevlogen, en stond op het punt tegen een rotsbank te pletter te worden gestooten, toen een zijstrooming het had weggevoerd en tegen den linker oever geworpen. De schok was zoo hevig geweest, dat het vlot zich recht tegen den hoogen oever had opgericht, waar het door de lianen werd tegengehouden. De schipbreukelingen, met kracht tegen den grond geslingerd, waren weldra weder opgestaan en van den eersten schrik bekomen; begrijpende dat zij mij nog op dezelfde plaats zouden vinden, waar zij mij hadden achtergelaten, waren zij het bosch ingegaan. Op hun tocht hadden zij voortdurend met allerlei moeilijkheden te kampen gehad. Daar zij noch bijlen, noch messen bij zich hadden, hadden zij zich met hunne handen een doortocht moeten banen. Zoolang het dag was, ging dit tamelijk goed, maar toen de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 28
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.