de vrouw.
Geen der groote dichter-denkers der eeuwen heeft het wezen der liefde zoo doorvorscht als Shakespeare en de resultaten van zijn ontdekkingstochten in dit geheimnisvolle gebied heeft hij ons geopenbaard in zijn onsterfelijke werken. En steeds is het de vrouw, waarbij hij de liefde vindt in haar verhevenste en aangrijpendste openbaringen,--Miranda, Perdita, Julia, Viola, Beatrice, Rosalinde, Imogene, Desdemona. En ook de furie-achtige ontaardingen leert hij ons kennen: Cleopatra, koningin Margaretha, lady Macbeth. Nooit zijn zijn vrouwen en haar liefde onbeduidend of minderwaardig. "Andere dramatische dichters, zegt Heine, hebben in den kleingeestigen nijd en naijver, in de wederkeerige ijverzucht der vrouwen jegens elkander stof gevonden voor humor en satire. Shakespeare in zijn machtige grootheid versmaadde zulke minderwaardige motieven, zelfs in zijn blijspel. De edelste gevoelens inspireert hij zijn vrouwen en zoo ontstaan de liefelijke en verheven verhoudingen, die wij in zoovele zijner vrouwenfiguren moeten bewonderen." Shakespeare geeft in ideale volmaaktheid de drie hoofdlijnen der liefde te aanschouwen: de ideale liefde in Miranda, de romantiek der liefde in Julia, de woest-zinnelijke liefde in Cleopatra.
Ook de liefde ontkomt echter niet aan de natuurwet, dat alles van minstens twee kanten is te beschouwen. Naast lofzangen zijn er ook vloekzangen op de liefde.
De liefde, zoo definieert ontnuchterend Mantegazza, is de meest schaamtelooze, de zelfzuchtigste, de onwederstaanbaarste en ergerlijkste aller menschelijke ongerechtigheden. Tegen alle waarheid, deugd, dankbaarheid, wetten en zeden in verslingert zij haar gunst aan den eerste den beste, aan het hoogste of het gemeenste, al naar het toeval dat wil.
Romantisch verheven liefde heeft haar eigenaardige gevaren. Als een der partijen met deze liefde een gewetenloos of lichtzinnig persoon bemint, is hij of zij verloren. Het behoort tot de grootmoedigheid der liefde, dat zij blind maakt. Het behoort, zegt Victor Hugo, in het bijzonder tot liefde der vrouw, dat zij grootmoedig is en edelmoedig, zoo, dat zij zich geheel overgeeft. Zoodra hare liefde den hoogsten graad heeft bereikt, wordt het maagdelijk gevoel der vrouw op zonderlinge wijze als bedwelmd. En aan welke gevaren stelt ge u dan bloot, o edele zielen! Gij geeft het hart, wij nemen vaak slechts het lichaam. Uw hart blijft u over en bevend beschouwt ge het in het donker dat volgt op het licht dat bedriegelijk bleek. De liefde kent geen middenweg--zij verderft of zij redt. In dit dilemma ligt het geheele menschelijke lot. Als de liefde niet het leven is, dan is zij de dood. Van alle dingen die bestaan ontwikkelt de liefde het meeste licht, maar ook de meeste duisternis.
In de liefde is alles onwaar en alles onecht, oordeelt Chamfort. Een verliefde is een mensch, die beminnelijker wil zijn dan hij wezen kan; vandaar komt het, dat haast alle verliefden belachelijk zijn. Trek van de liefde de eigenliefde af, en de rest is weinig meer dan niets.
Liefde, zoo de dichtkunst en de romantiek ons die doen kennen, is, hoe beiden haar ook verheerlijken, zelden een bron van geluk, gewoonlijk een bron van romantisch ongeluk. Of zij bestaat, men mag het bij zoo stellige verzekeringen niet betwijfelen, maar vast staat in elk geval wel, dat deze liefde zeldzaam is, en dat zij doelloos is.
De reine of platonische liefde is een integreerend deel van de liefde, en de wellustige zinnelijkheid is evenzeer een integreerend deel van de liefde; en als men deze beide deelen tezamen brengt, is het product de door de natuur gewilde liefde.
II.
ZINNELIJKHEID.
Tegenover de liefde als het heilige vuur, dat de sexen in reinheid tot elkander drijft, pleegt men als het onheilige vuur de zinnelijkheid te stellen, die men daarbij voorstelt als te bestaan in louter onrein, dierlijk lijfsbegeeren. In deze dualistische opvatting is de liefde het sexueele goed en de zinnelijkheid het sexueele kwaad, de eerste het hoogere geestelijke, de laatste het lagere materieele. Naast deze opvatting van de zinnelijkheid zijn er nog tal van andere, die hierin overeenstemmen, dat zij liefde en zinnelijkheid aanmerken als twee tegen elkander indruischende of aan elkander ondergeschikte, in elk geval geheel verschillende grootheden.
Bij de dichters en romantici der oude sentimenteele school vinden wij de zinnelijkheid even diep verafschuwd als de liefde door hen wordt verheerlijkt. Het zijn in hunne voorstellingen zooveel als de twee polen van het liefdeleven, de twee verst van elkander gelegen mogelijkheden in het verkeer der sexen. Van de liefde vernemen wij niets dan schoons, heerlijks en edels, van de zinnelijkheid niets dan leelijks, inferieurs en schandelijks.
Zulke meeningen zijn niet louter dichterlijke en literaire overdrijvingen. Zij weerspiegelen opvattingen die werkelijk in de voorstelling veler menschen leven. De vraag, wat liefde is en wat zinnelijkheid, beantwoordt men zich algemeen in dezen zin, dat de liefde louter een reine gemeenschap der zielen schept, en dat de zinnelijkheid alleen vleeschelijk genot, lichamelijken wellust zoekt en beoogt. Deze opvattingen beheerschen vrij algemeen de denkbeelden omtrent het leven der sexen en zij hebben op de sexueele zeden een zeer ingrijpenden invloed.
In werkelijkheid
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.