Schetsen uit de Indische Vorstenlanden | Page 4

Louis Rousselet
reizen.
Prins Monti-Singh is de veertiende of vijftiende van de talrijke zonen van den ouden Rajah van Jhodepoor, Tukt-Singh. Deze aartsvaderlijke monarch bezit een vrij uitgestrekt rijk, maar dat meer woestijnen dan bebouwbaar land bevat; toch is zijne hoofdstad eene der fraaiste steden van Radsjpoetana, en zijn zijne inkomsten verre van onaanzienlijk. Monti-Singh sprak met veel geestdrift over de wildrijke vlakten van zijn vaderland, en gaf mij de verzekering dat, zoo ik kwam, te mijner eer schitterende jachtpartijen zouden worden aangelegd. Zijne fijne en sprekende trekken, zijne lichte gelaatskleur en zijn lange baard deden hem dadelijk als een echten Radsjpoet kennen: zijne eenigszins verwijfde houding en manieren en zijne zeer diplomatieke wijze van spreken maakten echter op mij geen gunstigen indruk. Ik vernam later, dat mijne vermoedens te dien aanzien in geene deele ongegrond waren.
Van de weinige dagen, die mij nog voor ons vertrek van Ahmedabad overschoten, maakte ik gebruik om de omstreken te bezoeken, die niet alleen heerlijk schoon zijn, maar ook rijk aan historische herinneringen. Een mijner eerste uitstapjes bracht mij naar Sirkhej, de aloude zomerresidentie van Sultan Ahmed, acht mijlen (kilometers) van de stad verwijderd. Te vier uur in den morgen van onze bungalow vertrokken, bereikten wij, bij het opgaan der zon, de oevers van de Soebermoetti, het bevallige riviertje, dat de wallen van Ahmedabad bespoelt. Onze bedienden hadden, met het weinige dat wij verder mede namen, plaats genomen op een kleinen wagen door een os getrokken, die de rivier zou doorwaden. Het water was laag, maar de stroom was nog zoo sterk, dat ik inderdaad vreesde dat de wagen zou worden medegevoerd. Toen ik met mijn paard gelukkig de overzijde bereikt had, bleef ik een poos het prachtige landschap gadeslaan, waaraan de indische wintermorgen, nieuwe bekoorlijkheid bijzette. De rivier schitterde en fonkelde in het rijzende licht; gansche zwermen van watervogels vlogen, zwevende, rijzende en dalende, over de kalme oppervlakte; aan den anderen oever teekende zich, schemerachtig, half in een wazigen, blauwachtigen nevel gehuld, de lange lijn der wallen en vestingwerken. De lucht was, ondanks de zon, frisch en koel, en verkwikte en versterkte mij. Niets bijna is met deze wintermorgen in Indi? te vergelijken: hij is even heerlijk als een lentedag in Europa; maar de eigenaardige, grootsche pracht dezer door de natuur zoo rijk begunstigde streken geeft aan alles eon onuitsprekelijk karakter van schoonheid en verhevenheid.
Nadat onze wagen veilig op den oever was geraakt, zetten wij onze paarden in galop en sloegen den weg naar Sirkhej in. Wij volgden een zandpad, nu en dan met gras begroeid, en ter wijderzijde omzoomd door hooge cactussen, door dwerg-vijgeboomen, geheel behangen en omwikkeld met convolvulussen en andere bloeiende lianen. Honderde fraaie, zilvergrijze tortelduiven vlogen bij onze nadering weg, en lieten dat eigenaardig geluid hooren, dat op een kort afgebroken lach gelijkt; schitterend gekleurde papegaaien vervulden de lucht met hunne schelle kreten, en overstemden bijna geheel het liefelijk gekweel der oostersche nachtegalen, dat ons uit de naburige boschjes tegenklonk. Eeuwenheugende reusachtige boomen spreidden hier en daar hunne breede armen beschermend uit over de in hunne schaduw wegduikende spitse koepels der witte grafmonumenten: liefelijkheid en statige ernst waren in dit landschap op het schoonste vereenigd.
Na een rit van een goed half uur bereikten wij eene tamelijk eentonige, maar welbebouwde vlakte, op eenigen afstand door de heuvelen van Sirkhej, op wier toppen zich de lijnen der monumenten tegen den helderen achtergrond afteekenen, begrensd. Vroeger nam de Soebermoetti haar loop langs den voet dezer heuvelen; hare uitgedroogde bedding, met fijn los zand gevuld, was nu een rijweg, waardoor onze paarden met moeite voortzwoegden. Aan den rand dezer bedding verheffen zich twee hooge torens, waarvan het onderste gedeelte zeer veel door het water geleden heeft, en die vroeger den hoofdingang vormden der vorstelijke residentie. De weg is hier nog met groote zerken geplaveid, en boven het hoofd van den bezoeker zweven dreigend stukken van half vernielde gewelven.
Wij begaven ons naar de moskee, het eenige nog bewoonbare gedeelte van het voormalige paleis. De zware deur was gesloten; ik steeg van mijn paard, en deed herhaalde malen den zwaren ijzeren klopper nedervallen, die nog zijne oude plaats behouden had. Eene diepe, ongestoorde stilte heerschte in het ronde; ettelijke duiven, door het gerucht dat wij maakten verschrikt, vlogen in wijde kringen boven onze hoofden heen en weder. Na verloop van eenige minuten hoorde ik grendels wegschuiven, en spoedig daarop werd de deur geopend door een klein oud manneke, met een langen witten baard en een wonderlijk voorkomen. Hem was de bewaking van het heiligdom toevertrouwd; hij ontving ons met groote vriendelijkheid.
Wij traden op een ruim, geplaveid binnenplein, door portieken en galerijen omgeven, en waarop zich in het midden een zwaar gebouw verhief, met een vergulden koepel gekroond. Daar rusten, in eene reliekkast van massief zilver, de overblijfselen van Sheik Ahmed Gunj Boekeh, den biechtvader van Sultan Ahmed, en
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 42
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.