Robur de Veroveraar | Page 2

Jules Verne
aan te wijzen.
Heden werd het boven Amerika vernomen en acht-en-veertig uren later boven Europa, acht dagen later in Azi? boven het Hemelsche Keizerrijk.
Maar als nu die trompet, welker toon zeer duidelijk vernomen werd, niet die van het laatste oordeel was, welk soort van blaasinstrument was het dan?....
Dat natuurverschijnsel veroorzaakte in alle landen en streken van het aardrijk, in de verschillende keizerrijken, koninkrijken of gemeenebesten eene zekere mate van onrust, die bestreden moest worden.
Wanneer gij in uw huis vreemde en onverklaarbare geruchten zoudt vernemen, zoudt gij dan niet zoo spoedig mogelijk den aard van die geruchten willen leeren kennen? En als die nasporingen mislukten, zoudt gij dan uw huis niet verlaten, om een ander, meer rustig, te betrekken?
Ongetwijfeld, niet waar? Zoo zou ieder verstandig redelijk wezen handelen.
Maar in het onderhavige geval gold het niet uw huis, maar den geheelen aardbol.
Men kan dien bol maar niet zoo verlaten, om naar de Maan, naar Mars, naar Venus, naar Jupiter of naar eene andere planeet van ons zonnestelsel te verhuizen.
Men moest dus opsporen wat er omging, niet in de onmetelijke luchtledige ruimte, die onzen aardbol omgeeft, maar in de atmosferische lagen, welke zich tusschen die ruimte en den bol bevonden.
En, inderdaad, zonder lucht, geen geluid. En daar er toch geluid vernomen werd van die trompet, zoo moest het natuurverschijnsel plaats vinden te midden van de luchtlaag, welker dichtheid afnemende en verminderende is, zoodat zij zich op niet verder dan twee uren gaans van ons aardrijk uitstrekt.
Natuurlijk bespraken duizenden dagbladen, weekbladen en tijdschriften de zaak en behandelden haar en bekeken haar van alle kanten. Poogden zij het natuurverschijnsel toe te lichten, zoo benevelden en verduisterden zij het ook vaak. Zij verkondigden valsche of ware berichten, stelden hunne lezers gerust of beangstigden hen, naarmate dat in hun kraam en in het belang van de grootte hunner oplage te pas kwam, en prikkelden de menigte, die toch al niet erg op haar gemak was, hartstochtelijk.
Waarachtig, de staatkunde leed er door, hoewel de zaken over het algemeen niet minder gedreven werden en noch handelsman, noch nijverheidsman redenen van ontevredenheid hadden.
Maar, in Godsnaam, wat had er dan toch in dat luchtruim plaats?
Men raadpleegde de sterrenwachten van de geheele wereld. Van Parijs, van Greenwich, van Berlijn, van Rome, van Leiden.... in een woord allen. En toen die wetenschappelijke inrichtingen het antwoord schuldig bleven, vroeg men zich af, waartoe die sterrenwachten, die zooveel geld kostten, toch wel dienden.
Wanneer sterrenkundigen in staat zijn om sterren in dubbelsterren, in drievuldige sterren, op duizenden, op honderd-duizenden uren afstand te ontleden, waarom konden zij den aard en den oorsprong van een eenvoudig kosmisch natuurverschijnsel niet verklaren, dat toch maar plaats kon hebben binnen een straal van slechts weinige kilometers?
Waarlijk, de vraag kan gegrond heeten: waartoe dienen die sterrenkundigen?
Wat er dan ook maar op een telescoop, op een verrekijker, op een bril, op een neusknijpertje, op een tooneelkijker geleek, werd opgeduikeld om naar den hemel te turen, zelfs de monocles, de eenoogige brillen zou men ze kunnen noemen, waarvan de fatten zich zoo bevallig bedienen, werden gebruikt om gedurende die fraaie zomernachten het uitspansel te bespieden. Allen, die maar oogen en een brilleglas ter beschikking hadden, waren in de weer, en inderdaad hun getal was ontelbaar. Zonder overdrijving kon hun aantal, die gezichthelpende instrumenten van alle lengten en alle dikten bezigden, gerust op honderdduizend, ja op veel meer begroot worden. Er waren meer waarnemers dan sterren die aan de hemelsche transen met het bloote oog te zien waren.
Neen! nimmer was aan eene zons- of maansverduistering, die toch in het belang der wetenschap van alle punten van de beschaafde en onbeschaafde landen van het geheele aardrijk bespied wordt, zulk eene eer, zulk eene waarneming ten deel gevallen. Het was, alsof alle sterrenkundigen, ja alle natuurkundigen het hoofd verloren hadden.
Eindelijk kwam er antwoord van de sterrenwachten. Maar het was er ook naar.
Het was trouwens te voorzien. Zet twee geleerden bij elkander, dan kibbelen zij. Breng er drie bij elkander, dan twisten zij; zijn er vier bijeen, dan vechten zij. Bij groote bijeenkomsten worden geregelde veldslagen geleverd.
Iedere sterrenwacht diende een antwoord in; maar die antwoorden klopten volstrekt niet met elkander. Ieder gaf zijne meening ten beste; maar ieders meening verschilde hemelsbreed met die van zijn collegialen buurman.
Natuurlijk werd daaruit een binnenlandsche oorlog tusschen de geleerden geboren, die van de laatste weken van April tot in de eerste weken van Mei duurde en met de meeste hartstochtelijkheid gevoerd werd.
De sterrenwacht van Parijs nam eene zeer gereserveerde houding aan. Geen harer secti?n leverde eene bepaalde uitspraak. In den diensttak der wiskunstige sterrenkunde had men hooghartig nagelaten uit te kijken en waarnemingen te doen; in dien van de meridiaanwaarnemingen had men niets bijzonders opgemerkt; in dien van de natuurkundige waarnemingen had men niets gezien; in den geodesischen diensttak had men niets vernomen; in den meteorologischen had men zelfs niets gegist, en eindelijk
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 97
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.