op aller geest en gemoed, zette de perken des
levens uit, verhoogde, verdubbelde de werkzaamheid in iedere sfeer.
Want niet alleen leerden de handen zich vaardiger reppen en met vaster
greep het zwaard omklemmen; niet alleen spande het vindingrijk
vernuft zich rusteloos in tot het opsporen van nieuwe wapenen in den
ernstigen strijd, het scheppen van nieuwe bronnen van welvaart en
kracht: het jeugdige, frissche, zelfbewuste leven, niet met enkele
verdediging tevreden, brak zich nieuwe banen, en stroomde uit naar
alle zijden, in overstelpenden overvloed.
Wat schitterend schouwspel bood zij aan, de jonge republiek der
Vereenigde-Nederlanden, in de laatste jaren der zestiende en de eerste
der zeventiende eeuw! Nog altijd duurde de worsteling, door haar met
de machtigste mogendheid ter wereld aangebonden: en was het ook
voor den nadenkenden opmerker niet meer twijfelachtig, aan welke
zijde de eindelijke zegepraal wezen zou, toch kwamen daar nog
menigmaal oogenblikken, waarin de kans hachelijk stond; toch mocht
het zwaard nog niet uit de hand worden gelegd, noch het oog afgewend
van den dreigenden, loerenden vijand, die steeds het gunstige
oogenblik bespiedde om, zoo mogelijk, een doodelijken slag te slaan.
Maar toch, te midden van deze geduchte worsteling op leven en dood,
die wel de inspanning van alle krachten mocht eischen, werd daar nog
kracht en moed en lust en tijd gevonden ter behartiging van zoovele
andere belangen, die elk op zich zelf gewichtig genoeg schenen om de
aanwending te vorderen van alle vermogens, de toewijding van alle
talenten. Terwijl zij, nog van alle zijden geprangd, door ontrouwe of
flauwhartige bondgenooten in den steek gelaten of kommerlijk
geholpen, haar eng begrensd erf verdedigde tegen den aandringenden
vijand, verhief de jonge republiek zich gaandeweg tot een wereldmarkt,
waar de voortbrengselen van oost en west, van zuid en noord
heenstroomden, om weder naar heinde en verre te worden verzonden;
breidde zij haar handel naar alle zijden uit, en schiep zich eene
koopvaardijvloot, die in menigte van schepen de koninkrijken van
Engeland en Frankrijk zooverre te boven ging, dat, zegt de regeering
van Amsterdam reeds in 1596, daarvan nauwelijks eenige vergelijking
kan gemaakt worden. En daarmede nog niet tevreden, zond zij hare
zonen uit om nieuwe wegen te openen, langs nog onbetreden paden
zich den toegang tot de pas ontdekte werelden in oost en west te banen,
ook daar den kamp met haar vijand te wagen, en hare vlag te planten op
kusten, vroeger nimmer door Europeanen betreden. Haar genie deinsde
niet terug voor het onbekende; haar moed bezweek niet voor de
dreigendste gevaren, haar volharding schrikte niet terug voor de
grievendste teleurstellingen; in de volle kracht der jeugd streefde zij
voorwaarts, zich harer roeping bewust, hare heerlijke toekomst tegen,
om straks, na de eindelijke zegepraal, voor een poos, daar te staan, het
wonder van Europa, het voorwerp van aller eerbied; benijding en vrees;
te staan aan de spits der volkeren, meesteresse van het lot der
beschaafde wereld! Dat tijdperk duurde kort, en kon ook niet anders
dan vluchtig voorbijgaande zijn: de levenskracht, door de weldadige in-
en overspanning uitgeput, zonk welhaast al dieper en dieper, tot ze
eindelijk nauw voldoende was om het trage bloed door de aderen te
doen voortkruipen, en de smeulende vonk voor geheele uitblussching te
bewaren. Zij had hare roeping vervuld, de fiere republiek; zij had een
daad verricht, waarvan de gevolgen der gansche menschheid ten goede
zoude komen; zij had een nieuw tijdperk in de wereldgeschiedenis
geopend, zij had daaraan hare beste krachten, haar hartebloed, haar
leven gewijd...... Wat wonder dat ook zij, als anderen van gelijke
roeping voor en na haar, straks machteloos nederzeeg! Dit is onze roem,
dat wij mede eene plaatse, eene hooge en eervolle plaatse, innemen
onder de volken-martelaren: want ook onder de natiën zijn er, die niet
voor zich zelf alleen, maar meer nog voor anderen, voor de wereld,
lijden en strijden en ten offer gaan.
Nadat de nederlandsche gewesten reeds in vollen opstand tegen den
koning waren gekomen, en terwijl de strijd van wederzijden met de
grootste verbittering werd gevoerd, bleven, jaren achtereen, hunne
handelsbetrekkingen met de overige deel en der spaansche monarchie
onverlet. Nederlandsche en met name hollandsche schepen voeren naar
de spaansche havens, en brachten daar zoowel de voortbrengselen van
hun eigen land--kaas, boter, haring, lakens, wollen stoffen--als hout en
koren, teer en huiden van de landen der Oostzee ter markt, om ze in te
ruilen voor de geurige vruchten van het zuiden, voor wijn en zout en de
kostbare specerijen der tropische gewesten. Zoo zag men, jaren lang,
het zonderlinge schouwspel van een zeer levendig handelsverkeer
tusschen twee oorlogvoerende partijen, die juist aan dien handel de
middelen ontleenden om den woedenden krijg met des te meer kracht
voort te zetten. Want kon Spanje, voor de uitrusting zijner legers en
vloten, moeilijk de noordsche waren missen, die de hollandsche handel
hem toevoerde, aan den anderen kant
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.