konde ik, den raad van eenen Neger-Slaaf volgende, een weinig genot van den slaap hebben: "Masera", zeide hy my, "klauter met uwe hangmat op den hoogsten boom, die 'er in de legerplaats staat, en slaap aldaar. Gy zult aldaar door geen enkel insect ontrust worden; want de geheele zwerm zal door den reuk van deeze meenigte sterk zweetende menschen benedenwaarts gelokt worden".--Ik beproefde oogenblikkelyk dit middel, en sliep byna honderd voeten boven myne medemakkers, welken ik, uit hoofde van de onbegrypelyke meenigte en het aanhoudend gebrom deezer onaangenaame insecten, niet eens bemerken, noch zelfs hooren konde.
Van dien aart was gewoonlyk het voornaamste ongemak van den nacht; maar des daags wierden wy aanhoudend aangevallen door geheele legers van kleine mieren, alhier vuur-mieren genoemd, uit hoofde van de pyn, die hunne beet verwekt. Deeze insecten zyn zwart, en van het kleinste zoort; maar zy verzamelen zig in zulk een groot getal, dat hunne mieren-nesten, door derzelver dikte, ons dik wils eenigermaten den weg belemmerden, en dat, indien men 'er by ongeluk op trapte, men dadelyk de beenen en voeten door deeze dieren bedekt had, die met hunne klauwen de huid zoo geweldig vast hielden, dat men hun eerder den kop van den romp zoude draaien, dan hen te doen los laten. De brandende pyn, die zy veroorzaken, kan, naar myn inzien, niet eeniglyk uit de zeer scherpe gedaante van hunne klauwen voortkomen: ik meen, dat zy door een zeker vergift, het welk zy in de wond laten loopen, of deeze naar zig trekt, moet worden voortgebragt. Ik kan verzekeren, dat ik hen aan eene geheele compagnie soldaten zulk eene trilling heb zien veroorzaken, als of zy door kokend water gebrand wierden.
Den 17den, trokken wy tot negen uuren verder oostwaarts op: vervolgens noordwaarts, en dwars door eene groote meenigte mataky wortels, welken ik reeds beschreven heb; het geen ten bewyze strekte, dat wy afzakten; en de grond wierd in de daad zeer moerassig. Gelukkig echter, schoon wy in het regen-saisoen waren, viel 'er weinig water.
Dien dag hielden wy omtrent vier uuren des avonds stil, want de Colonel wierd door eene koorts met koude aangetast.
Terwyl ik in myne hangmat, die aan twee zwaare takken was opgehangen, lag te slapen, viel myn oog op iets, het geen ik in 't eerst een blad van een boom meende te zyn, maar my vervolgens bleek zig te bewegen, en op den stam van den boom voort te schuiven. Oogenblikkelyk opgestaan zynde, riep ik verscheiden van myne medgezellen, om hun dit zelfde te doen zien, en dadelyk riep een Officier van 's Compagnies krygsvolk uit; "het is het wandelend blad"! Na een naauwkeurig onderzoek bevonden wy, dat het een insect was, wiens vlerken zoo zeer naar een blad gelyken, dat verscheiden lieden het voor een voortbrengzel uit het Plantenryk hebben aangezien: het was een zoort van springhaan, maar bedekt met vier vlerken van eene eironde gedaante, en van omtrent drie duimen lengte, waar van de bovenste zoo aan elkander vast kleefden, dat zy juist een bruin blad met deszelfs vezelen scheenen te vertoonen.
Ik keerde dus naar myne hangmat te rug. De lucht was helder, de maan scheen tusschen het loof der boomen, en ik viel in eenen diepen slaap, overpeinzende de wonderen der natuur; myn slaap duurde tot middernacht, toen ik, te midden der dikste duisternis, en eenen zwaaren stortregen, ontwaakte door het gehuil en geschreeuw der muitelingen, die te gelyker tyd eenige snaphaan-schoten deeden. Hun schieten echter bereikte de legerplaats niet, en wy waren uittermaten verlegen, want de donkerheid maakte het ons onmogelyk, om een juist denkbeeld van hun oogmerk te vormen. Zy hielden op die wyze aan tot het aanbreken van den dag, het geen ons elk oogenblik deedt verwagten van door hun omcingeld te worden: dienvolgende verdubbelden wy onze waakzaamheid.
Des anderen daags morgens rolden wy onze hangmatten op, en trokken noordwaarts aan, naar den kant, van waar den voorigen nacht het geluid zig hadt doen hooren. Grootendeels in onze rust gestoord geweest zynde, waren wy zeer vermoeid, en vooral de Colonel, die moeite had, om het staande te houden, zoodanig was hy door de koorts verzwakt. Ik voerde het bevel over de voorhoede. Wy hadden geen twee mylen afgelegd, of een oproerige Neger sprong byna voor myne voeten van onder eene doornhegge, alwaar hy was gaan liggen slapen, maar dewyl wy last hadden, om op de geenen, die verdwaald waren, geen vuur te geven, ontsnapte hy ons, en liep zoo gezwind als een hart dwars door de struiken weg. Ik gaf 'er bericht van aan den Bevelhebber, die zwoer, dat hy een spion was, en ik geloof, hy had gelyk: dadelyk vergat hy, om zoo te spreken, zyne kwaal, en verdubhelde zyne schreden met groote drift. Onze vervolging echter was, ten minsten deezen dag, vruchteloos, want op den middag vervielen wy in een groot moeras,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.