Reize naar Surinamen, vol 2 | Page 9

John Gabriel Stedman
toen bevel om te rug te trekken,
maar ik verzogt hem, om naar my te wagten; waarna ik, mijne
kleederen uitgetrokken, en myn sabel tusschen de tanden genomen

hebbende, de Kreek al zwemmende overstak; aan de overzijde
gekomen zynde, ging ik daar een wyl langs; niets vindende, kwam ik te
rug op dezelfde manier, en wy kwamen wederom op de legerplaats.
Op den middag, deed ik bericht aan den Colonel, die my voorkwam
over deeze hoopelooze daad, welke hy niet verwagt had, verwonderd te
zyn. En ik was het niet minder, wanneer hy my by de hand vatte, en aan
zynen kamerdienaar gelastte, om my een fles wyn en een stuk ham te
brengen. Men zal het misschien naauwlyks kunnen gelooven; maar het
een was zuur, en het ander bedorven: het geschenk egter van gelyken
aart, het welk ik hem gegeven had, was gezond en gaaf. Zulk eene
laagheid veröntwaardigde my dermaten, dat ik boos opstond, en hem
verliet, hem, zyn knecht, zyn wyn, zyn vleesch, en stinkende wormen.
Ik stilde mynen honger met een stuk bischuit en drooge visch, die ik
van een Neger kogt.
Den 7den January, trokken wy weder voort. Den zelfden dag vong ik
één van die fraaije kapellen, waar van ik, by het verhaal van mynen
tocht naar de Cottica, gesproken heb. Ik zal tans voortgaan met hem te
beschryven, schoon ik zyn naam niet weet. Van het eene einde zyner
vlerken tot aan het andere, was hy by de zeven duimen breed; alle
waaren zy van eene zoo levendige en schitterende blaauwe kleur, dat
dezelve gelyk stond met het hemelsblaauw op eenen schoonen dag;
deeze vlerken pronkten met een rand van eene bruine kleur met witte
vlakken. Ik kan niet nalaaten hier te herhaalen, dat deeze kapel, op het
groene loof der boomen huppelende, door zijne schitterende kleur en
grootte eene treffende uitwerking deed. Zoo ik my niet bedrieg, behoort
hy tot het zoort der Danaï van LINNAEUS. Ik heb zyn popjen niet
gezien; maar zyne rups, die van eene geelachtig gryze kleur is, is zoo
dik als de vinger van een mensch, en meer dan vier duimen lang. Het is
onbegrypelyk, van hoe veele verschillende zoorten van kapellen de
bosschen van Guiana overvloeijen. Zommige lieden, die 'er een
kostwinning van maken, met dezelve te vangen, winnen 'er veel geld
mede. Na ze in kleine papiere doosjes met spelden te hebben vast
gemaakt, zend men ze naar verscheidene kabinetten van Europa.
Doctor BANCROFT zegt, dat om ze gaaf te houden, men ze met
terpentyn moet aanraken; maar het is genoeg, dat men in de doos, waar
in deeze insecten leggen, een stuk campher vast maakt.
Deezen avond lagen wy op eenen kleinen afstand van de

Patamaca-Kreek gelegerd. Wy vonden aldaar eene arme Negerin, die
bitterlyk schreide, en als eene offerhande, aan den voet van eenen boom,
waar onder het lyk van haaren man begraven was, eenige eetwaaren
nederleide, en water plengde. Deeze man had in eenen slag tegen de
Europeanen het leven verloren.
De Capitain FREDERIK en ik, in eene zandwoestyn, in den omtrek der
legerplaats, wandelende, ontdekten hier de pas gezette voetstappen van
eene groote tygerin, met haar jong, in welk oogenblik dit dier zeer
verslindend is. Wy begrepen dus, dat het voorzichtig was te rug te
keeren. Ik nam de maat van den voet der moeder: dezelve was byna zoo
groot als een gewoone tinne schotel.
Na een tocht van eenige uuren, kwamen wy des anderen daags morgens
eindelyk op den post van la Rochelle, aan de Patamaca. Wy waren
mager, uitgehongerd, zwart geworden, verbrand, ongekleed, de
meesten zonder schoenen en hoeden, en in een staat, zoo als men
nimmer iets dergelyks gezien heeft. Ik had zelf niet meer dan de helft
van myn lange broek, en myn eenigste hembd hing gescheurd aan
malkander. Wy vonden op deezen post eene kleine bende van
elendelingen, gereed om het bosch, het welk wy verlieten, in te gaan,
en die bestemd waren, om, even als wy, alle de elenden, die
menschelyke schepfels verduuren kunnen, door te staan. Ik heb reeds
van verscheidene ziekten gesproken, als van verschillende zoorten van
rooden uitslag, van, rotkoortsen, van galkoortsen, van verharde
gezwellen, van rooden loop, waar aan men in deeze luchtstreek is bloot
gesteld. Ik heb gezegd, hoe zeer men aldaar geplaagd word door
muggen, pattat en scrapat-luizen, mieren, wilde byen, heestergewassen
en doornen in de bosschen; hoe zeer men aldaar te vreezen had voor de
kaymans en de pery in de Rivieren; hoedanig het gesuiffel der slangen,
het gebrul der tygers was; welke zandwoestynen, welke diepe
moerassen wy doortrokken; welke heete dagen, welke vochtige en
koude nachten, welke vreesselyke slagregens wy doorstonden; welk
slecht en slap voedzel men ons gaf; en de lezer staat buiten twyffel
verstomd, dat iemand zulke wreede beproevingen heeft kunnen,
overleven. Hoe lang die lyst ook
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 85
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.