Reize naar Surinamen, vol 2 | Page 7

John Gabriel Stedman
stekelachtig, en bevatten, over derzelver geheele lengte,
kleine witte vezelen, welke men even als de hennip slaat, en laat rotten.
Deeze vezelen dienden ons om touw te maken, veel sterker dan eenig
touw in Europa. Het zoude zeer geschikt zyn voor de schepen, maar het
is aan eene zeer schielyke verrotting onderhevig. Dit zoort van hennip
gelykt zoo sterk naar de witte zyde, dat de invoer daar van in
verscheiden Landen verboden is, uit vreeze dat men 'er by verkoop
bedrog mede plegen zoude. De Indianen noemen deeze plant curetta, en
in Surinamen noemt men ze doorgaans Indiaansche zeep; zy schynt
dezelfde te zyn, als de zeepboom, om dat ze eene zachte
zelfstandigheid voortbrengt, welke even als de gewoone zeep tot
wassching dient, en door de Negers en verscheiden inwooners tot dit
einde gebruikt word. Men vind ook in de bosschen een andere zoort
van plant van dezelfde gedaante als deeze, welke de Negers baboun
knify (apen mes) noemen, en die het vleesch tot op het been doorklieft.
Ik heb 'er zelf de proef van genomen, maar zonder nadeelig gevolg.
In het tydstip, waar van ik tans spreek, hadden alle de soldaaten gebrek
aan koussen, schoenen en hoeden. De Colonel, om een voorbeeld van
lydzaamheid te geven, en morringen voor te komen, liep een geheelen
dag blootsvoets voor het volk uit. Ik had hier in een voorrecht boven
alle anderen. Myne gewoonte, om zonder koussen of schoenen te gaan,
had my de huid verhard. 'Er was toen onder ons volk geen enkele, die
een lid aan zyn lichaam had, dat volmaakt gezond was: het gebrek van
zindelykheid was 'er voornamelyk oorzaak van; zulks verwekte zeer
dikwils zweeren, welke aan hun, wien men in tyds de afzetting niet
doen konde, den dood veroorzaakten. Deeze waaren de kwaalen, waar
mede wy te worstelen hadden, maar hoe groot die ook waren, zy waren
slechts de voorloopers van de geene, die ons nog te wagten stonden.
Ik ontfing toen een beste ham en een douzyn flessen Porto-wyn, welke
de Capitain VAN COEVERDEN my zond. Ik hield 'er vier van, welke
ik met de andere Officiers uitdronk, en gaf de overige aan den Colonel,
die door vermoeing uitgeput was. Des anderen daags, den 29sten, had
ik de eer het bevel te ontfangen over eene wacht, benevens den
Capitain BORGNES, en veertig mannen, om pogingen te doen tot het
vangen der Negers, welke drie weken te vooren de Kreek waren
overgetrokken.
Na de Rivier in een vaartuig afgezakt te zyn, en in het zelve vaartuig

den nacht te hebben doorgebragt, stapten wy des anderen daags
morgens aan land, en trokken noordwest-waarts voort; maar geen
kompas hebbende, verdwaalden wy wel dra van onzen weg. Eene
groote Savane doorgetrokken zynde, hingen wy onze hangmatten aan
den kant van een dik en eenzaam bosch op. Den 31sten, vervolgden wy
den zelfden weg, in de hoop van aan de boomen de kenbaare teekens
van den doortocht van eenigen van ons krygsvolk te zullen ontdekken.
In een moeras gegaan zynde, waadden wy daar in tot op den middag,
hebbende zomtyds het water tot aan de kin, en zynde in gevaar van te
verdrinken: eindelyk geheel doorweekt, en onze kleederen aan flarden
zynde, waren wy genoodzaakt langs onzen ouden weg te rug te keeren.
Na een gedwongen marsch, hielden wy op nieuw halte aan de oevers
van de Cormoetibo-Kreek. 'Er viel zulk een zwaare regen, dat ik my
niet herïnnere immer een zwaarer gezien te hebben: dezelve duurde den
geheelen nacht, en veröorzaakte zoo veel verwarring en wanörde door
de overyling, waar mede zig elk van eene schuilplaats voorzag, dat ik
eene kneuzing aan het hoofd kreeg. Ik ging niettemin voort, met my
spoedig eene verblyfplaats te bezorgen, en ik was de eerste in myne
hangmat, waar boven ik een overdek van bladeren maakte; omtrent
onder dezelve, leide ik een goed vuur aan, en viel in diepen slaap te
midden van den rook, die my voor het steeken der muggen bewaarde.
Van insecten sprekende, moet ik niet vergeten, dat deezen avond een
Neger, die droog hout was gaan zoeken, my tot myne groote
verwondering, een Kever aanbood, die niet minder dan drie of vier
duimen lang, en meer dan twee duimen breed was. Men noemt hem in
Surinamen den Rinoceros, uit hoofde van zyn Olyfants snuit, die
omgebogen en gespleeten is, en de dikte heeft van een groote ganzen
veder. Dit dier heeft op den kop verscheide harde en gladde
verhevenheden; hy heeft zes ledematen; zyne vleugels zyn breed, en
zyn geheele lyf is volmaakt zwart: hy is de grootste van alle de
Amerikaansche Kevers.
'Er is ook in Guiana een ander insect van dit zoort, genaamd het
vliegend Hart, uit hoofde van zyne hoorns, die naar de hoornen van een
hart gelyken: beiden vliegen met een ongemeen gebrom, en zyn zoo
sterk,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 85
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.