Reisherinneringen van een bestuursambtenaar in Zuid-Celebes | Page 2

L.M. van Klaveren
Dros, c.
s.".
Na de Denoangrivier overgestoken ie zijn in een zoogenaamde
lepa-lepa, een uiterst labiel vaartuigje van een uitgeholden boomstam
vervaardigd, bevonden we ons in het gebied van het regentschap Bira.
Hier stond de Regent ons op te wachten. Een merkwaardige
verschijning, groot en flink van postuur, het type van een Boeginees.
De stevige beenen uit het korte, witte broekje; een flanellen jasje met
gouden knoopen; een topie van fijn Bonisch vlechtwerk met gouden
rand; de sarong ineengeslagen, achteloos over den schouder geworpen
bij wijze van sjerp. Uitgezonderd het goud en den lansdrager, die hem
als alle hoofden vergezelde, onderscheidde niets het hoofd van den
eenvoudigen kampongbewoner. 't Goud aan de kleeding, van de
scheede van kris of lanspunt of van de sirihdoos, daaraan herkent men
den anakkaraeng. Booze tongen beweren, dat vroeger vele adellijken in
dit land echte roofridders waren. Hij kon het geweest zijn; een stoere
verschijning, voorwaar! De "idylle" werd alleen verstoord door een
tandeloozen mond, volgens hemzelf een souvenir van kwade vrienden,
die trachtten hem door vergif naar betere oorden te helpen. Hier vonden
we ook onze paarden, die den vorigen dag herwaarts waren gezonden.
Na de vermoeiende wandeling waren we er niet rouwig om den tocht
na een korte rust verder te paard te kunnen voortzetten. Het terrein
werd hier hooger en beter begaanbaar. Het moerasgebied hadden we
verlaten en we reden nu weer door uitgestrekte klapperbosschen, waar
de hitte ons vrij wat minder plaagde dan op onze wandeling langs het
strand en waar we niet meer de weeë geuren inademden, die uit het
moeras opstegen. De zeewind droogde de natte plekken in onze kleeren
van lieverlede op en opgewekt vervolgden we onzen rit door de uiterst
dun bevolkte streek. Een eenzaam Boegineesch huisje op palen
gebouwd, hier en daar aan den zoom van de klappertuinen, bewees ons,
dat deze eigenaars of althans bewakers hadden. Het was reeds laat in
den middag, toen we Tanah-beroe, het einddoel van onzen tocht voor

dien dag bereikten. Er was hier een kleine pasanggrahan, op Celebes
baroega genaamd. Een primitief verblijf, zoo'n baroega. Een eenvoudig
houten huisje op palen, met alang-alang dak, tusschenschotten van
goed manshoogte; een paar baleh-baleh's als slaapgelegenheid en
voorts het voorgalerijtje gestoffeerd met een ruw houten tafel en een
paar wrakke stoelen.
Onze boys, die met de prauw waren gekomen, hadden een en ander
reeds geschikt en waren bezig den maaltijd gereed te maken. De
snippen en eenden, die we geschoten hadden en met een koerier
vooruitgezonden waren, lagen reeds geplukt en schoongemaakt in het
keukentje. Het eerst van alles lieten we jonge klappers aanrukken om
onzen dorst te lesschen; een ieder, die de Indische zon op zijn bol heeft
voelen schijnen, weet welk een godendrank klapperwater is in zulke
omstandigheden als de onze. Toen gingen we eens in onze
slaapgelegenheid kijken, waar de jongens reeds de veldbedden hadden
opgeslagen en de reiskoffertjes op de baleh-baleh klaar gezet. We
konden ons dus gaan lekker maken, d.w.z. een bad gaan nemen en
verkleeden. De bijgebouwen waren zóó klein, zóó primitief en vaak
ook nog zoo aangetast door de witte mieren, dat behendigheid vereischt
werd van dengene, die het durfde onderstaan ze binnen te treden. Maar
we hèbben gebaad, met een halven klapperdop als timba, neerhurkend
naast een tampajan. En wat heerlijk voelden we ons, weer in schoone
droge kleeren. In afwachting van het gereed zijn van den maaltijd
dronken we, op onze gemakkelijke veldstoeltjes gezeten, een paitje, dat
ons nu bijzonder smaakte. Dat we ons aan den disch niet onbetuigd
lieten, laat zich wel denken; de vermoeiende tocht had ons een
formidabelen honger bezorgd. De snippen smaakten verrukkelijk bij de
rijst, al beten we wel eens op een hagelkorrel, die in het vleesch was
blijven zitten. Vóór het donker worden maakten we nog eens een
wandelingetje door de kampong, die er voor een Boegineesch dorp
tamelijk zindelijk en welvarend uitzag. De kampong ligt eigenlijk
midden in de klappertuinen, voor welke cultuur de bodem hier zoo bij
uitstek geschikt is en die naast de visscherij dan ook de voornaamste
bron van bestaan is voor de bevolking. De kruinen der klapperboomen
hangen soms zoo angstwekkend over de daken der huizen heen, dat
men zich erover verwonderen moet, dat de menschen niet bang zijn

losgeraakte klappers als bommen door hun plafond te zien vallen. De
invallende duisternis begon het onder de palmen unheimisch te maken
en we zochten onze baroega weer op, welke aan den zoom van het
klapperbosch dicht bij het strand lag. De paarden stonden buiten aan
boomen gebonden rusteloos hun avondmaal, uit maisblâren bestaande,
te vermalen en zochten, door met hun hoeven op den grond te stampen,
zich de muskieten, wier dag- of liever nachttaak weder aangevangen
was, uit de kootholte te houden. In het voorgalerijtje, waar het
veldlampje reeds op tafel stond te branden, wachtten de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 18
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.