Over literatuur | Page 7

M. H. Van Campen
laten klinken: (En ook Robbers, men leze zijn artikel, heeft deze waarheid gevoeld.)
This life of grey studies and half tones, the absence of which you regret in Dickens, is only life as it is looked at. This life of heroes and villains is life as it is lived. The life a man knows best is exactly the life he finds most full of fierce certainties and battles between good and ill--his own. O yes, the life we do not care about may easily be a psychological comedy. Other people's lives may easily be human documents. But a man's own life is always a melodrama.
Ten slotte: ik ben niet blind voor Chesterton's voorliefde voor het paradoxale òm het paradoxale, de geestigheid òm de geestigheid; ik voel wel heel duidelijk de aanwezigheid bijwijlen van het onweerhouden boordevolle en overloopende, zelfs van het opdringerige. Hierin staat hij ver onder Coenen, die van willen-behagen en praallust even ver verwijderd is als een nachtuil van zonnedienst. Maar men zou jegens beiden onrechtvaardig zijn, indien men in Chesterton's gezelschap, [p.22] zich niet het _il a les défauts de ses qualités_ te binnen bracht, en achter Coenen's rug zich niet een bescheiden maar veelbeteekenend knipoogje veroorloofde tegen het beroemde meisje, dat zoo deugdzaam was omdat ze zoo leelijk was.... Wie deze uiting jegens den voortreffelijken kunstenaar Coenen, dien ook ik hoogacht en waardeer, oneerbiedig mocht vinden--hij vergeet dat ik het alibi van.... den kunstenaar Coenen bewezen heb en hem dus niet oneerbiedig heb kunnen bejegenen: hij was niet aanwezig in dit boekje. Ik ontmoette er alleen den kunstgevoelige....
Als tijdschriften, die zeer lezenswaardige Dickens-bijdragen hebben, noem ik de Nineteenth Century met Charles Dickens by Darrell Figgis; _Elsevier's Maandschrift_, waarin, nevens het reeds behandelde Robbers-opstel, Cornelis Veth in een artikel De oudste prenten voor Dickens gelegenheid vindt de aardige opmerking te plaatsen, dat Dickens van lijfstraffelijke rechtspleging hield en zijn schurken liefst door de hand van een voormalig slachtoffer liet afrossen, en dat wel op een wijze, waar een ongezochte symboliek in stak:
Zoo krijgt Uriah Heep op die authentieke, kleffe, knokige en op den koop toe lange vingers.... de femelaar Pecksniff, geveld door den man, dien hij in zijn zak dacht te hebben, bezeert zich ferm aan denzelfden schijnheiligen en arglistigen kop, waarin hij zooveel kwaads uitbroedde.... enz.
Dezelfde vangt in De Ploeg een rijk ge?llustreerd artikel over Dickens en zijn voornaamste illustratoren aan, dat in Maart vervolgd zal worden.--Verder laat ik, trots alle beloften, dezen keer de mij ter hand gekomen tijdschriften, voor zoover ze geen Dickens-bijdragen hebben, onbesproken uit--collegiale égards: naast een Onsterfelijke schijnen de levenden dood....--
19 Febr. 1912.
* * * * *
BRIEVEN OVER LITERATUUR
II.[p.23]
Over het algemeen lijkt het mij geen symptoom van zielsrijkdom en geestelijke aristokratie, genoodzaakt te zijn, zich van eigen tijd af te wenden, om heul en troost en inspiratie bij de verleden eeuwen te gaan zoeken, of in den vreemde pogen te winnen, wat het vaderland geweigerd heeft. Het volk weet wel wat het zegt, als 't beweert, dat de rijkdom het zich overal behaaglijk maken kan, al zegt het hiermede toch tegelijkertijd iets méér dan het weet, want zou het wel vermoed hebben, dat die waarheid vooral waarheid is in de sfeer van den geest?.... Ik herinner mij uit een vroegere incarnatie, toen ik hard bezig was, mij door het lezen van _shilling-shockers_ voor te bereiden op het ambt van literair criticus, dat ik nu bekleed--en zoo ge deze opleiding ietwat vreemd mocht vinden lezer, laat mij u dan zeggen: er voeren vreemder wegen naar dit Rome, dat langs alle wegen te bereiken is! Levendig schiet het mij te binnen, hoe sommige mijner huidige collega's, bij wijze van college-loopen, dienst namen bij de toenmalige stadsreiniging; weer anderen geloofden nimmer hun hoog doel te zullen bereiken, zoo ze zich niet den heelen dag oefenden in scheelkijken, en nòg anderen hovelingen werden, om de in ons "vak" zoo noodzakelijke hoofsche vormen te leeren. Hèt verwonderlijke is mijns inziens dan ook niet, dat we allen [p.24] trots die zeer ver uiteenloopende opleidingen toch tenslotte vaklui zijn geworden, ofschoon dit weliswaar bij geen enkel ander métier mogelijk zou zijn geweest, maar het verwonderlijke is, dat ge nu, na zoovele eeuwen, bij den een nog altijd iets van de stadsreiniging, bij den ander van het scheelkijken, en bij een derde eene waarlijk de broekspijpen uitloopende hoffelijkheid terug vindt.... Ja, den hemel zij dank: er gaat dan ook niets in 't heelal verloren!--nu, ik herinner mij dan uit zoo'n shilling-shocker, dat Westerlingen een pyramide bezoeken en een van 't gezelschap--het zal wel zoo'n magere, brutale miss zijn geweest--in een onbewaakt oogenblik een verschrompelde lotusbloem uit het borstfiligrain eener vorstelijke mummie trekt. Thuis gekomen krijgt zij den zonderlingen inval eenige druppelen water op de vierduizendjarige bloem te sprenkelen, en, mystisch wonder! waarvan zij-zelf griezelt en huivert, de bloem lééft, straalt
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 148
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.