Oude Egyptische Legenden | Page 4

M. A. Murray
de schijf, hij reed in een zegekar en zijn paarden waren sneller dan
de wind. Hij joeg alleen of slechts met twee metgezellen, en niemand
kende het pad, dat hij zou volgen, want in de woestijn woont niemand,
behalve de wilde dieren.
Wanneer zijn dienaren rust noodig hadden gedurende de hitte van den
dag, nam hij ze mee naar het groote beeld van Harmachis dicht bij
Eher-Aha, waar de weg van den God oostwaarts voert naar On. Dit
grootsche beeld was van steen, gehouwen uit de levende rots; zijn
gelaat was het gelaat van een man, ernstig en majestueus, dat gekeerd
was naar de opgaande zon; zijn lichaam was het lichaam van een leeuw;
op zijn voorhoofd bevindt zich de doodaanbrengende slang, met haar
kop rechtop, gereed op haar toe te schieten. De menschen noemen dit
beeld Harmachis en de Sphinx en de "vader der verschrikkingen".
Groot en verheven is dit beeld van den God, rustend op zijn uitgezochte
plaats; groot is zijn macht, want de schaduw van de zon valt op hem.
De tempels van Memphis en de tempels van elke stad aan weerszijden
er van vereeren het, zij strekken hun handen vol aanbidding naar hem
uit en offers en plengingen worden hem gebracht.
Eens, voordat Thothmes nog koning was, voordat hij den troon van
Horus, den Levende, had bestegen, gebeurde het, dat hij alleen op jacht
was in de woestijn en het was op het midden van den dag. De hitte was
fel en de zonnestralen verblindend en hij rustte in de schaduw van den
grooten God. En terwijl hij zoo rustte, vermoeid en verhit, in de koelte
van de schaduw, viel hij in een zwaren en diepen slaap juist op het
oogenblik, dat de zon het zenith bereikte.
Zoo sliep hij in het middaguur en in zijn slaap droomde hij en kreeg hij
vizioenen. In zijn droom stond hij voor het reusachtige beeld van den
God, maar het was niet langer van steen, want ziet, het was de God zelf.
Er was leven in hem, zijn lippen bewogen en hij sprak met vriendelijke
woorden, zooals een vader spreekt tot zijn kind, want de woorden

bevatten een zegen.
"Zie nu, o mijn zoon Thothmes", sprak hij, zie mij aan, aanschouw mij.
Ik ben uw vader, ik, die Harmachis en Ra en Khepera en ook Atmu ben.
Want ik ben de Zonnegod, aan wien alle landen zijn onderworpen.
Door mij alleen zal het koninkrijk Egypte u ten deel vallen; gij zult de
witte kroon van het Zuidelijke Land en de roode kroon van het
Noordelijke Land dragen, gij zult zitten op den troon van Geb, den
erfgenaam. Aan u zal het geheele land in zijn lengte en breedte
toebehooren, dat land, hetwelk de alleenheerschende Koning beroemd
zal maken. Gebrek zal nimmer uw deel zijn, geen ongeluk zal u treffen,
want geschenken zullen u gebracht worden uit alle landen, van nabij en
ver, uw leven zal vele jaren duren; mijn aangezicht zal tot u gekeerd
zijn en mijn hart zal zich tot u neigen, indien gij voor mij doen wilt
datgene, wat ik van u zal verlangen.
En Thothmes keek en zag, dat het beeld half begraven lag in het zand
en het leek, alsof de God worstelde om zich vrij te maken, want niets
dan zijn hoofd stak uit boven de vlakte en het zand verhief zich om
hem als de golven van de zee, wanneer zij een schip verzwelgen, dat op
de rotsen geloopen is.
Toen sprak de God opnieuw en zeide: "Het zand van de woestijn,
waarop ik rust, omgeeft mij, het overstelpt mij, het bedekt mij. Haast u
te doen, wat mijn hart begeert, want ik weet, dat gij een zoon zijt, die
de bevelen van zijn vader zal opvolgen".
De slaap ontvlood de oogleden van Thothmes en hij werd wakker.
(Hier is het opschrift afgebroken en het eind van de geschiedenis is niet
bekend).
* * * * *

III.
DE KOMST VAN DE GROOTE KONINGIN.

Amon-Ra, koning der goden, zat op zijn troon en om hem stonden de
machtigsten der goden en godinnen geschaard. Aan zijn rechterzijde
stond Osiris, gekroond met de groote witte kroon van het Zuidelijk
Land; aan zijn linkerzijde stond Mentu, de oorlogsgod en op het hoofd
van Mentu stonden twee groote veeren en de stralende zonneschijf.
Naast Osiris stonden de tweelinggodinnen Isis en Nephthys; naast hen
stond Hathor, de godin van de liefde, die de Grieken Aphrodite noemen;
Horus, de zoon van Isis, met de verziende haviksoogen; en Anubis, de
zoon van Nephthys, de trouwe beschermer van Isis. Naast Nentu
stonden Atmu, de god van den zonsondergang; Shu en zijn
tweelingzuster Tefnut; Geb, de god der aarde, en Nut, de godin des
hemels. Deze twee zijn de oudste van de goden, van wie alle anderen
afstammen.
Amon-Ra, koning der goden, zat
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 37
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.