het
dier door de leden, de klauwen werden uitgestoken, toen langzaam
ingetrokken, en het oog, dat wijd geopend was geweest in de heftigheid
van den strijd, brak en werd glazig. Het was gedaan. Het was de
grootste luipaard, dien de heer Vasse nog had geschoten; een dier van
een lengte van 2.32 M.
Door twee negers liet de reiziger den gedooden luipaard naar huis
dragen, en de zwartjes waren niet minder verheugd dan de gelukkige
jager bij de gedachte aan de tractatie van alcohol, die op iedere
gedenkwaardige jacht volgt. Terwijl men nog den triomf genoot van de
vangst, herinnerde de heer Vasse zich een andere val, die nog niet was
nagezien. Het zou een onverhoopt geluk wezen, als men er iets in vond,
en daaraan dacht de heer Vasse zoo weinig, dat hij het kleine
kalibergeweer van zijn vrouw meenam, om desnoods een paar patrijzen
te kunnen schieten, als hij die toevallig mocht tegenkomen.
Een neger liep vooruit in de richting van de val. Hij was er veel
dichterbij dan de jager, die den man tot op een twintigtal meters van de
val zag naderen. Er werd geen geluid gehoord, en de heer Vasse
schouderde zijn geweer. Maar daar plotseling weerklinkt een rauw en
luid gebrul; de zwarte maakte rechtsomkeert en vluchtte, zoo hard hij
loopen kon, terwijl een prachtige luipaard hem nazette. De te jonge
katoenplant weerhield de val niet, die het dier met wonderlijk gemak
achter zich aan sleepte; de neger verloor terrein, nog eenige sprongen,
en het verscheurende dier zou hem grijpen. De heer Vasse wist, dat het
schot, dat hij zou lossen, den luipaard niet tot staan zou brengen, maar
door een onverwacht geluk raakte het boompje verward tusschen een
hoop gras, die den luipaard in zijn vaart tegenhield en hem deed
neerstorten. Daardoor kreeg de neger een voorsprong, en was gered. De
jager bleef vóór het verscheurende dier staan, dat gromde, zich uitrekte
en hem afwachtte. Toen riep de heer Vasse den zwarte toe, hem zijn
karabijn te brengen, en met dat dadelijk toegereikte Männlichergeweer
maakte de jager spoedig een einde aan het avontuur. Deze luipaard, die
bijna even mooi was als de andere, was 2.25 M. lang. Geen wonder, dat
de negers een dubbel rantsoen drank kregen. De neger, die meegegaan
was, profiteerde er echter niet van, want hij moest te bed blijven door
den invloed van den schrik, dien hij had gehad, en den volgenden dag
had hij een hevige geelzucht, die hem drie weken ongeschikt voor zijn
werk maakte.
In den nacht, die volgde, werd het kamp opgeschrikt door
afschuwelijke kreten; een zwarte kwam aanloopen met de tijding, dat
een luipaard de varkens in de kraal doodbeet. In haast ging ieder kijken;
maar toen men bij den stal kwam, die op 1500 meter afstands van het
huis van den heer Puech was gelegen, was de dief, verschrikt door het
geroep der wakers, verdwenen. Het was duidelijk te zien, dat het
roofdier op het dak was gesprongen en nadat hij dat had ingedrukt, zich
naar binnen had laten vallen. Bij het binnen treden kon er worden
geconstateerd, dat vier varkens gedood waren en verscheiden wonden
hadden gekregen; de roover was ontvlucht na twee palen te hebben
gebroken. Een weinig van zijn haar, achtergebleven in de bres, wees
aan, waar hij langs was gegaan.
De heer Vasse wist niet precies, hoe laat het was, en of de dag spoedig
zou aanbreken. Daar den geheelen nacht te waken op een plek, waar het
wemelt van muskieten, was onmogelijk. Maar aan den anderen kant,
kon het dier nadat men was weggegaan, terugkomen en den moord
voltooien. Dus nam de heer Vasse zijn toevlucht tot een list. Hij haalde
een lijk van een der varkens naar buiten en legde het tegenover de
plaats, waar het roofdier uitgekomen was. Komt het terug, dan zal het
dit slachtoffer vinden en ermee in een boschje gaan, om het te
verslinden, des morgens kon de jager dan het spoor volgen. Als het niet
gelukte, den roover te treffen, zou er een val worden neergezet bij de
resten van het doode varken, om zoo de vangst te bewerkstelligen.
Aldus geschiedde. In den morgen zag men, dat het lokaas was
verdwenen; de jager volgde het spoor van het over den grond gesleepte
dier en kwam zoo in een groot rietbosch. Daar riep plotseling een der
bij hem zijnde negers, die vooruitliep: "Bondolo (een leeuw)!" Vasse
keek en kon zijn oogen nauwelijks gelooven. Ja, werkelijk, het was een
leeuwin, die de kraal had aangevallen; daar was duidelijk de vorm van
het dier op den vochtigen grond te onderscheiden.
In het bosch achtte de heer Vasse het gevaarlijk, het dier te volgen,
want men kon niet schieten in geval van een aanval, en daarom ging hij
naar de kraal terug. Hij liet toen dorentakken aan alle

Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.