in hun eerste kamp zeldzaam in de buurt. In de laatste jaren was wat er na de runderpest was overgebleven, weggeschoten door de mijnwerkers. Er waren intusschen nog enkele kleinere soorten van antilopen, snelle en wantrouwige beestjes, die zich gemakkelijk in het struikgewas kunnen verbergen. Een soort, de Tragelaphus sylvaticus, is een sierlijk dier, dat zich in het bergland ophoudt in de kloven met een dichten plantengroei; en tegen den avond, zoo omstreeks vier uur, gaat het op plaatsen, waar het geen menschen ontmoet, naar buiten, om te grazen. Als het dier dikwijls is opgeschrikt en dus voorzichtig is geworden, komt het eerst des avonds uit zijn schuilplaats en blijft rondloopen, steeds snuffelend in den wind, of het den luipaard ook bespeurt. In den vroegen morgen graast deze antilope nog gretig en eet de met dauw bedekte jonge spruitjes, terwijl de boven de bergen rijzende zon haar niet van de wijs brengt. Maar zoodra de vurige stralen der zon de vochtigheid van den morgen hebben opgetrokken, gaat de "guib", zooals de Franschen het dier noemen, zich voor zijn spijsvertering in het dichte struikgewas verschuilen.
Als men haar gewoonten kent, is het niet moeilijk, jacht te maken op die antilope. Vroeg in den morgen en 's avonds laat moet men haar voorzichtig zoeken, bij goeden wind, in de buurt der kleine boschjes. Het vleesch van dit wild is malsch en lekker, zoodat reizigers en jagers er een heerlijk gerecht aan hebben. Om die reden voeren de Kaffers een volhardenden strijd er tegen en jagen haar niet alleen met pijl en boog en geweer, maar trachten haar ook te vangen in allerlei soort van strikken en vallen.
Op zijn tochten maakte de heer Vasse verscheiden apen buit. Het waren bavianen, Cynecephalus, die in Oost- en Zuid-Afrika zeer algemeen zijn. Men treft ze in groote troepen aan, zoowel in de vlakten als in de bergstreken. Ze zijn een gruwel in de oogen der Kaffers, wier sorghovelden ze plunderen, wier tomaten ze stelen, wier zoete pataten ze opgraven en wier vruchten ze van de boomen plukken. En de slimme dieren hebben den grootsten eerbied voor de strikken, die ze zorgvuldig vermijden. Als ze op strooptochten uit zijn, staan er altijd schildwachten uit, en alleen de dorst doet hen soms hun gewone voorzichtigheid uit het oog verliezen. Meermalen op een dag begeven ze zich naar de drinkplaats, en daar in de buurt had meestal de reiziger de gelegenheid gevonden, de roovers te schieten. Ze zien er, als ze loopen, allerwonderlijkst uit; oude mannetjes lijken wel wat op een leeuw. Over het geheel kunnen de mannelijke bavianen een respectabele lengte bereiken; een van de door den heer Vasse geschotenen was van het begin van den staart tot den snuit 1.37 M. lang; van de vingertoppen tot den schouder 0.73 M.
Bovendien doen de haren, die zeer dicht zijn, hem nog grooter lijken; ze zijn lang op den rug en op de borst, en grijs, rossig en bruin getint. De staart is lang. De baviaan stoot verschillende kreten uit, die afwisselen tusschen een dof gebrom en een scherp gepiep, met een eigenaardig geblaf er tusschen. Mannetjes, wijfjes en jongen leven allen te zamen; de laatsten worden gemakkelijk tam, als men ze in jeugdigen staat heeft gevangen.
Ook werden eenige kleine hazen gedood, grijs van kleur. Men ontmoet ze vrij vaak in de nabijheid van kaffertuinen, en de inboorlingen, die veel van het vleesch houden, en terecht, zetten veel strikken voor hen uit. "Ik vermeesterde eveneens een soort van wilde kat en wel op de volgende manier", vertelt de reiziger.
"Het was in September; we hadden een regendag gehad, en veelal doen de nachtelijke roofdieren na zulk een dag een aanval. Aan den maaltijd had ik die opmerking tegen mijn vrouw gemaakt, en ik had mijn geweren zorgvuldiger dan anders geladen.
"In den nacht werd ik wakker door geschreeuw van kippen, die geworgd worden. Ik greep mijn geweer en ging naar den hoenderhof. Een van onze kippen had een nest met jongen, en om haar met de kleinen op haar gemak te zetten, had ik een hutje voor haar laten inrichten. Daaruit kwam nu het geschreeuw. Op het oogenblik, dat ik nader kwam, snelde ook een van mijn zwarten toe. Hij maakte de deur open en daar verscheen op het dakje een beest, dat ik met een schot doodde. Het was een wilde kat, de kleinste die ik nog in Zuid-Afrika had gezien.
"Haar pakje was mooi, met bruine vlekken op witten grond; ze was minder hoog, maar langer dan een gewone kat en had zoowat hetzelfde gewicht. Overdag houdt deze wilde kat zich in holle boomen op en ze jaagt des nachts, vangt dan ratten en muizen, haalt nesten uit, loert op jonge vogels, jonge patrijzen en, zoo noodig, plundert ze de kippenhokken en bijt de hoenders dood. De huid wordt door de Kaffers
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.