Archipel is niet veel grooter dan de stad op Suder?. Eenige honderdtallen visschers wonen er in huisjes van geteerde en verniste planken, juist als de menschen van Trangisvaag.
Thorshavn met zijn 1600 inwoners is de zetel der regeering. Het paleis van den gouverneur is het grootste huis der plaats. 't Is een steenen huis met een pannen dak. Op een hoogte even buiten de stad laat het britsche consulaat de engelsche vlag wapperen voor een huis, dat naar landsgebruik is gebouwd van dennenhout of grenenhout, bestreken met finsche teer en een vernisje.
Engeland is het eenige land, dat een bezoldigden consul heeft aangesteld voor de regeling van eventueele conflicten van zijn onderdanen met de inboorlingen. De andere naties hebben enkel vice-consuls te Thorshavn. Die van Frankrijk, de heer Lutzen, is een koopman, een zeer welwillend, vriendelijk man, die goed Engelsch spreekt, maar geen woord Fransch verstaat. Gelukkig, dat de heer Montagu de Villiers, de engelsche consul, er is, om in het Fransch zich te onderhouden met diegenen onzer landgenooten, wien het Engelsch vreemd is. De heer Lutzen ontvangt de menschen in zijn winkel vol koopmansgoederen van deensche en engelsche herkomst en van inlandsch maaksel, tapijten, vadmel, dat is de wol van het schaap des lands, kousen, handschoenen, gebreide doeken, mocassins en zakken van zeehondenleêr of schapevel.
Dichtbij is de haven. Wat is het er primitief en vuil! Het is niet anders dan een baaitje, dat door niets op den naam van haven aanspraak maken mag. De kabeljauwskoppen liggen op hoopen op den grond te verrotten. Onder een loods ziet men stapels geelachtig roode hom, die bij de vischvangst als aas moet dienen. Het metalen dak van een vischdrogerij is bedekt met kleine opengesneden en schoongemaakte kabeljauwen, witachtige driehoeken met een grijzen dwarsband en die alleronaangenaamst ruiken.
Alles hier doet denken aan vroegere tijden, zooals oude sagen ze oproepen. Op weinig uitzonderingen na hebben de bewoners geen familienamen, net als in een ver verleden. Zij hebben slechts een voornaam en hun vaders naam dient hun als familieaanduiding. Zoo heeten ze Hanssen, Jenssen of Arnoldsen, zoon van Hans, Jens en Arnold. De meest voorkomende voornamen zijn Olaf, Jakob, Peter, Ole, Bille, Nils, Andreas, Jens, Isak, Harald, en voor de meisjes, Nicline, Elsa, Conradine, Karen, Thurid, Olifa, Sigrid, Olewine, Gudrid, Gudrun, Maren, Astrid, Borgil. Dat alles is al genoeg, om iemand het gevoel te geven, dat hij in een vreemd land is.
Wat een zwaar, eentonig leven hebben die eilandbewoners, en wat is het armoedig en primitief! Geen ander vee houden ze dan schapen, wier lammeren hun betwist worden door de raven, die in menigte op het eiland leven. Er zijn geen stallen, en de dieren blijven altijd in vrijheid buiten.
Het gaat ook zoo met de pony's, die ongetemd zijn. Ze worden dan ook niet bereden en misschien heeft men wel nooit geprobeerd, ze te dresseeren, want op IJsland laten de kleine paardjes van hetzelfde ras zich goed berijden en zijn zeer gewillig. Op de Far?er doen ze hoogstens dienst bij het vervoer van turf en visch, waarmee kisten worden gevuld, die op grove pakzadels zijn vastgebonden. Voor het grootste gedeelte zijn de far?ersche pony's dieren, die noch nuttig noch schadelijk zijn en die over de heiden en vlakten draven, zonder dat iemand zich om hen bekommert.
De schapen hebben hun naam aan de eilanden gegeven, want het woord beteekent Schapeneilanden. Volgens vele etymologen zou de naam beduiden Verre eilanden.
Dr. Bourel-Roncière zegt, dat de Far?er ten minste een twintigtal eeuwen bekend zijn. In elk geval maakt Plinius er melding van en noemt ze Electriden of Ultima Thule. Maar men moet erkennen, dat over dat grijs verleden zeer weinig documenten voorhanden zijn.
In de Middeleeuwen landden de Noormannen er, en zij waren het denkelijk die er de schapen invoerden, door er kudden achter te laten, om op hun rooftochten voorraad in te kunnen nemen.
Het nageslacht van die stoutmoedige zeeroovers is wel ontaard. De moderne eilander is alleen bedacht op het winnen van zijn levensonderhoud en is volkomen afkeerig van allen vooruitgang, zich vastklampend aan eeuwenoude gebruiken en den meest gewonen sleur. Wat de vaderen deden, was goed gedaan; wat heeft men nieuwe uitvindigen noodig, die mogelijk wat beters, maar even goed wat slechters kunnen brengen? Zoo gaan de Far?ers in zee op kleine zeilbooten van sierlijken vorm, maar zeer ouderwetsch; ze bedienen zich van vischgereedschap, als hun voorvaderen ook bezigden, dobbers, lijnen, netten, terwijl de trawlers van Grimsby, Hull en Aberdeen allerlei geperfectionneerd vischtuig gebruiken. Maar dat laatste doet schade, want terwijl ze er in overvloed haringen en kabeljauwen mee vangen, rukken ze ook den plantengroei van den zeebodem los en vernielen op die wijze millioenen eieren, die er door de wijfjes zijn gelegd.
De inboorlingen zien die vreemdelingen niet met vriendelijke oogen aan, menschen, die zich te hunnen koste komen verrijken. En ze behandelen graag die bekwame visschers, die ze na
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.