Noorwegens Letterkunde in de Negentiende Eeuw | Page 7

R.C. Boer
uitgevers van vertellingen sluit zich als eerste uitgever van volkspo?zie M.B. Landstad aan.
Asbj?rnsen en Moe hebben vele jaren besteed aan het verzamelen van de stof en aan het zoeken naar den juisten vorm, waarin zij de vertellingen zouden geven[5]. De groote moeilijkheid was gelegen in de taal. De overlevering der vertellingen was in dialect, maar van een uitgave van teksten in dialect kon in die dagen natuurlijk geen sprake zijn. Niet alleen, omdat voor dialect geen belangstelling bestond, maar ook omdat dialect voor ruw en lomp doorging, zoodat de vertellingen in dezen vorm bij het meerendeel der lezers, die zij dan nog zouden vinden, aanstoot zouden geven. En toch waren de uitgevers zich bewust, dat juist in de bijzondere wijze van uitdrukking de po?zie dezer vertellingen gelegen was. Zij hebben toen een tusschenweg gezocht. De stukken werden uitgegeven in de offici?ele taal, het Deensch-Noorsch, maar in stijl en uitdrukking werd alles behouden, wat in die taal er maar even door kon, zonder al te veel als een vreemd element gevoeld te worden. Dit is hun zóó goed gelukt, dat hun boeken een populariteit verworven hebben, die tot heden toe nog niet verminderd is. Daar deze boeken door iedereen gelezen worden, hebben zij ook een zeer grooten invloed gehad op de ontwikkeling der Noorweegsche litteraire taal. De vernoorsching van het Deensch-Noorsch, waartoe Wergeland een aanloop genomen had, neemt van deze boeken haar uitgangspunt. En deze beteekenis voor de taal hebben de latere uitgaven behouden. Naarmate het lezend publiek onder den invloed van een voortgaande ontwikkeling in de taal zich wende aan een meer Noorsch getinten stijl, is ook de uitdrukking in de vertellingen telkens nader gebracht bij de mondelinge overlevering, en hierdoor hebben die boeken, in plaats van achteraankomers te worden, hun rang van voorgangers behouden. Dit is een der verdiensten geweest van Moltke Moe, den zoon van J?rgen, die op den door zijn vader ingeslagen weg is voortgegaan.
De Norske Folkeeventyr (Noorweegsche Volkssprookjes), die in 1841 verschenen[6], behooren tot het beste, wat men in de Noorweegsche letterkunde lezen kan. De stof is, zooals men verwachten kan, grootendeels internationaal, maar tegelijk is de wijze van vertellen zóó eigenaardig, dat men hier een beter beeld van het volksleven krijgt dan in de beste schildering van een dichter, die zijn eigen opvatting meedeelt. Het is het volk, dat zich zelf schildert in dat, wat het bewondert of soms ook verfoeit. Maar meer dan dat. De stijl heeft een geheel eigen karakter en is veel kernachtiger, dan men anders in anonyme litteratuur aantreft. De dialoog doet ons verstaan, dat Noorwegen groote dramatische dichters heeft voortgebracht. Van zijn frischheid heeft het werk tot op dezen dag niets verloren.
Een eenigszins ander karakter dan de Folkeeventyr dragen twee andere verzamelingen van Asbj?rnsen, Norske Huldreeventyr og Folkesagn (N. Elvensprookjes en Volksverhalen), die in 1845 en 1848 werden uitgegeven. Asbj?rnsen treedt hier zelfstandiger op, en hij maakt den overgang van romantiek tot realisme. Ofschoon het woord "eventyr"[7] in den titel voorkomt, houden die boeken toch geen sprookjes in, maar mededeelingen omtrent volksgeloof, grootendeels in concrete voorbeelden. Asbj?rnsen legt de verhalen in den mond van vertellers, met wie hij heeft omgegaan, en zelf geeft hij eene omlijsting. Aanvankelijk is de schrijver nog geheel bevangen in de natuurmythische verklaring van het bijgeloof, die een dogma der romantiek was, en hij offert daaraan een groot deel van zijn arbeid. Hiermee hangt samen, dat natuurschilderingen eene groote plaats innemen. Maar allengs overweegt de belangstelling voor zijn vertellers, en dezen en hun gesprekken geeft hij met groote trouw aan de natuur weer. Ook de behandeling der taal is niet dezelfde als in de Folkeeventyr; de menschen spreken hun eigen--Oostlandsch--dialect. Het werk van Asbj?rnsen opent zoodoende de reeks schilderingen uit het volksleven, waaraan de Noorweegsche letterkunde zoo rijk is. Het verst gaat in de richting van het realisme het stuk, dat den titel Plankek?rerne (De Plankenvoerlui) draagt.
Asbj?rnsen is hier zijn tijd ver vooruit; het zou nog circa 30 jaar duren, voor anderen zijn voorbeeld zouden volgen. Het is echter karakteristiek voor den tijd, dat deze vrije stijl in de Huldreeventyr og Folkesagn alleen daar bestaat, waar Asbj?rnsen aan zijn zegslieden het woord geeft. In zijn eigen inleidingen heerscht een litteraire, ingewikkelde stijl, zooals die toen in geletterde kringen werd mooi gevonden. Daardoor valt het boek stilistisch uiteen. Maar aan dit gebrek heeft het een deel van zijn onmiddellijk succes te danken. De Folkeeventyr, die geen inleidingen van eigen maaksel hebben, en waaraan ook Moe een groot aandeel heeft, zijn van het genoemde gebrek vrij.
In 1853 gaf Landstad uit Norske Folkeviser. Daarop volgde in 1858 een kortere verzameling van Sophus Bugge: Gamle norske Folkeviser[8]. Deze boeken zijn niet zóó algemeen geliefde lectuur geworden als de sprookjes van Asbj?rnsen en Moe. Eene tweede uitgave hebben zij niet beleefd[9]. Begrijpelijk is dit wel. Hier kon er geen sprake van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 68
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.