riepen nog steeds: "S��rbetee"; de "huepes" of lampjes verlichtten nog altijd dezelfde stalletjes van Chineezen en vrouwen die eetwaren en vruchten verkochten.
"'t Is wonderlijk!" riep hij uit, "dat is dezelfde Chinees van zeven jaar geleden en die ouwe vrouw ... dezelfde!
"Je zou zeggen, dat ik van nacht gedroomd had van een zevenjarige reis door Europa! ... en, wel allemachtig! die steen daar is nog net zoo van zijn plaats als ik hem gelaten heb!"
Inderdaad zat de steen op den hoek van het wandelpad der Calle de la Sacristia nog los.
Terwijl hij bezig was dit wonder der stedelijke bestendigheid te beschouwen, werd er zacht een hand op zijn schouder gelegd. Hij hief het hoofd op en stond tegenover den ouden luitenant, die hem bijna lachend aankeek; de krijgsman had niet meer de harde uitdrukking met de gefronste wenkbrauwen, die hem zoo zeer kenmerkte.
"Jongmensch, u moet voorzichtig zijn! Neem een les aan uw vader!" zeide hij.
"Neem me niet kwalijk, maar 't komt me voor dat u veel van mijn vader gehouden heeft. Zou u me niet kunnen zeggen hoe 't toch met hem gegaan is?" vroeg Ibarra hem aanziende.
"Hoe zoo, weet u dat dan niet?" vroeg de ander.
"Ik heb het don Santiago gevraagd, maar hij wo? 't me eerst morgen zeggen. Weet u 't misschien?"
"Wel natuurlijk, net als iedereen! Hij is in de gevangenis gestorven."
De jongeman trad een schrede terug en keek den luitenant strak aan.
"In de gevangenis? Wie is in de gevangenis gestorven?" vroeg hij.
"Mijn lieve man, uw vader: hij zat gevangen!" ging de krijgsman eenigszins verwonderd voort.
"Mijn vader ... in de gevangenis.. zat hij gevangen? Wat zegt u? Weet u wie mijn vader was? Bent u wel...?" vroeg de jonge man, den officier bij den arm vattend.
"Ik geloof, dat ik me niet vergis: 't was don Rafael Ibarra."
"Jawel, don Rafael Ibarra!" riep de jongeman zwakjes.
"Och, ik dacht dat u 't wist!" mompelde de militair op medelijdenden toon, toen hij zag wat er in Ibarra's ziel omging. "Ik veronderstelde, dat u..... maar laat u niet ontmoedigen! Hier kun je niet een eerlijk man zijn zonder 's in de gevangenis gezeten te hebben!"
"Ik moet aannemen dat u geen gekheid met me maakt", hervatte Ibarra met flauwe stem na eenige oogenblikken zwijgens. "Kan u me ook zeggen waarom hij in de gevangenis was?"
De oude man scheen zich te bedenken.
"'t Verwondert mij zeer dat ze u heelemaal niet op de hoogte van uw familie-aangelegenheden gesteld hebben."
"In zijn laatsten brief van een jaar geleden zeide hij mij, dat ik niet ongerust moest wezen als hij me niet schreef, want hij zou 't erg druk hebben. Hij beval me aan voort te gaan met studeeren.... Hij zond me zijn zegen!"
"Nu, dan heeft hij u dien brief vlak voor zijn dood geschreven: 't zal gauw een jaar zijn dat we hem in zijn dorp begraven hebben."
"Om welke reden was mijn vader gevangen?"
"Om een zeer eervolle reden. Maar wilt u met me mee gaan? Ik ga naar de kazerne; ik zal 't u onderweg vertellen. Geef u me maar een arm."
Ze liepen een poos zwijgend naast elkaar voort: de oude man scheen na te denken en streek onderwijl aan zijn sik, als verwachtte hij daarvan inspiratie.
"Zooals u zeer goed weet", begon hij, "was uw vader de rijkste man in de provincie en ofschoon hij bij velen bemind en ge?erd was, waren er weer anderen die hem haatten of benijdden. Wij Spanjaarden, die naar de Filippijnen komen, zijn ongelukkigerwijze niet wat we moesten wezen; ik zeg dit zoowel voor een van uw voorouders, als voor uw vaders vijanden. De voortdurende vervanging door anderen, het zedelijk verval van de hoogere kringen, het werken met kruiwagens, het goedkoope en korte van de reis: dat heeft de schuld van alles. Hier komt het uitvaagsel van 't moederland en als er nog 's een goede komt, dan bederft hij gauw hier in 't land. Nu dan, uw vader had onder de pastoors en de geboren Spanjaarden heel veel vijanden."
Hier zweeg hij even.
"Eenige maanden na uw vertrek begonnen de onaangenaamheden met pater D��maso, zonder dat ik me de ware reden kan verklaren. Fray D��maso beschuldigde hem dat hij niet biechtte: te voren biechtte hij evenmin en toch waren ze toen goede vrienden, zooals u zich nog wel herinneren zal. Bovendien was don Rafael een eerbaar man en rechtvaardiger in zijn handelingen dan velen die de biecht afnemen of ter biecht gaan.
"Don Rafael hield er voor zich zelf een zeer strenge moraal op na en wanneer hij me over die onaangenaamheden sprak zei hij altijd: 'Meneer Guevara, gelooft u dat God een misdaad vergeeft, een moord bijvoorbeeld, alleen omdat men het aan een priester gezegd heeft, een man die ten slotte het recht heeft om de zaak te verzwijgen en omdat men bang is in de hel geroosterd te worden, wat ze berouw noemen? Omdat
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.