hem te doen, gevoelde ik zekere
aandoening. De arme man werd zoo door zijne gedachten overheerscht,
dat hij vergat om boos te worden; al zijne levenskrachten trokken zich
op een punt samen, en daar zij niet door hare gewone veiligheidsklep
ontsnapten, stond het te vreezen dat hare spanning hem binnen kort zou
doen springen.
Ik kon door een gebaar, door een woord slechts die ijzeren schroef
losmaken, die op zijne hersenpan drukte. En ik deed het niet!
Mijn hart was toch goed genoeg. Waarom bleef ik dan stom in zulk een
geval? In het belang van mijn oom.
"Neen, neen!" herhaalde ik, "neen, ik zal niet spreken! Hij zou er heen
willen gaan, ik ken hem; niets zou hem kunnen tegenhouden. Hij heeft
eene vulkanische verbeeldingskracht, en om te doen wat andere
geologen niet gedaan hebben, zou hij zijn leven wagen. Ik zal zwijgen,
ik zal het geheim bewaren, waarvan het toeval mij bezitter heeft
gemaakt; het te ontdekken zou zoo goed zijn als professor Lidenbrock
te dooden. Laat hij het raden, als hij kan, ik wil mij later niet te
verwijten hebben, dat ik hem in het verderf heb gestort!"
Nadat ik hieromtrent tot een besluit was gekomen, sloeg ik de armen
over elkaar en wachtte. Maar ik had niet op een voorval gerekend, dat
eenige uren later plaats had.
Toen de goede Martha het huis wilde verlaten om naar de markt te gaan,
vond zij de deur gesloten; de huissleutel stak niet in het slot. Wie had
hem er uitgenomen? Stellig mijn oom, toen hij den vorigen avond van
zijn haastig uitstapje was teruggekomen.
Was het met voordacht? Was het bij vergissing? Wilde hij ons de
kwellingen van den honger laten ondergaan? Dat dacht mij toch wat al
te erg. Hoe! Martha en ik zouden de offers zijn van een toestand, die
ons niet het minste aanging? Zonder twijfel, en ik herinnerde mij een
vroeger voorval, dat wel geschikt was om ons vrees aan te jagen.
Eenige jaren geleden toch, op een tijdstip dat mijn oom werkte aan zijn
groote mineralogische classificatie, bleef hij acht en veertig uur zonder
voedsel, en het geheele huisgezin moest zich onderwerpen aan die
wetenschappelijke hongerkuur. Ik voor mij kreeg er een maagkramp
door, die niet zeer aangenaam was voor een vrij eetlustigen jongen.
Het scheen mij dus toe, dat het ontbijt even zoo zou uitblijven als het
vorige avondeten. Ik besloot echter mijn moed te toonen, en niet te
wijken voor de eischen der maag. Martha trok het zich zeer aan en
werd bedroefd, die goede vrouw! Wat mij aangaat, de onmogelijkheid
om het huis te verlaten hield mij en terecht meer bezig. Men begrijpt
mij wel.
Mijn oom werkte gestadig door; zijn verbeelding verloor zich in de
denkbeeldige wereld der verbindingen; hij leefde ver buiten de aarde en
gevoelde werkelijk geen aardsche behoeften.
Tegen den middag prikkelde de honger mij hevig; Martha had, in hare
eenvoudigheid, den vorigen avond den voorraad der etenskast
geplunderd; er was niets meer in huis. Toch hield ik mij goed. Ik
maakte er eene soort van punt van eer van.
Het sloeg twee uur. Het werd bespottelijk, onuitstaanbaar zelfs, ik zette
groote oogen op. Ik begon bij mij zelven te zeggen, dat ik het gewicht
van het document overdreef; dat mijn oom er geen geloof aan zou slaan;
dat hij er niets in zou zien dan bedriegerij, dat men hem in het ergste
geval tegen zijn zin zou tegenhouden, als hij de onderneming wilde
beproeven; eindelijk, dat hij zelf den sleutel van het geheimschrift kon
ontdekken en dat mijne onthouding dan te vergeefs zou geweest zijn.
Deze redenen schenen mij uitmuntend toe, hoewel ik ze daags te voren
met verontwaardiging had verworpen; ik vond het zelfs heel dwaas, dat
ik zoo lang had gewacht en mijn besluit was genomen om alles te
zeggen.
Ik peinsde dus op een middel om niet zoo rechtstreeks met de deur in
huis te vallen, toen de professor opstond, zijn hoed opzette en wilde
gaan.
"Hoe! het huis verlaten en ons nog eens opsluiten. Dat nooit. Oom!"
zeide ik.
Hij scheen mij niet te hooren.
"Oom Lidenbrock!" herhaalde ik met verheffing van stem.
"He! wat is 't?" zeide hij als iemand, die plotseling ontwaakt.
"Welnu! die sleutel!"
"Welke sleutel? De huissleutel?"
"Wel neen," riep ik, "de sleutel van het document!"
De professor keek mij aan over zijn bril; hij bespeurde ongetwijfeld iets
ongewoons op mijn gelaat, althans hij vatte driftig mijn arm, en zonder
te kunnen spreken ondervroeg hij mij met zijne blikken. Echter werd
nooit een vraag juister gesteld.
Ik bewoog mijn hoofd van boven naar beneden.
Hij schudde het zijne met eene soort van medelijden, alsof hij met een
gek te doen had.
Ik maakte een duidelijker gebaar.
Zijne oogen schitterenden met een helderen glans, zijne hand maakte
eene dreigende beweging.
Dit
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.